Als er een vetlederen medaille voor de allereerlijkste aller wielrenners was, zou het een spannende strijd worden tussen Christophe Bassons en Gilles Delion.

En uiteindelijk zou Delion winnen.

Gilles Delion was dol op fietsen, maar minder dol op medicatie. Het verhaal gaat dat hij, om zijn ijzergehalte op peil te houden, appels at waar roestige spijkers in verborgen zaten.

Maar verder was Gilles Delion best normaal, hoor. Hij studeerde wiskunde en scheikunde aan de universiteit toen hij prof kon worden bij het Zwitserse ploegje Weinmann.

De liefde voor de fiets wint het van de studie. Hij zal nooit meer afstuderen.

Bij Weinmann – en later Helvetia – ontmoet hij Paul Koechli. Die heeft het al gauw gezien: toptalentje, die Delion. Die gaat nog een keer de Tour winnen.
Zelf zegt hij daarover: ‘Op een goede dag kan ik iedereen verslaan.’

In 1990 lijkt het daar ook op. De eerste stapjes zijn in elk geval meer dan veelbelovend: beste jongere in de Tour (vijftiende in het eindklassement) en winnaar van de Ronde van Lombardije.

Wie Lombardije wint, is eigenlijk al geen belofte meer.

De meeste indruk maakt hij echter in het voorseizoen, in het Critérium International. Delion kent een begenadigd weekend, hij heeft twee dagen waarop zijn benen precies doen wat zijn hoofd ze opdraagt.

Op de Cote de Vidaque rijdt hij de fine fleur van het peloton gewoon uit het wiel: Jean-françois bernard, Laurent Jalabert, Charly Mottet, Sean Kelly, Viatcheslav Ekimov, Rolf Gölz, Ronan Pensec, Claudy Criquelion en Miguel Indurain moeten hem laten rijden.

Slechts Laurent Fignon kan hem volgen, al hangt ook zijn tong op zijn stuur.

Iedereen voelt: hier rijdt een supertalent.

Zijn eerste goed jaar zal later ook zijn beste zijn. Weekends als die in maart 1990 krijgt hij nog wel eens, heel zelden, maar ze vallen niemand meer op.

Een jaar later wordt hij nog 21e in de Tour. Teleurstellend, maar voor iemand met een lichte vorm van Pfeiffer onder de leden alsnog een knappe prestatie.

En dan, in 1992, het jaar dat zijn comeback moet inluiden, is het in één klap afgelopen.

In wedstrijden waarin hij in zijn beginjaren nog met de eerste meereed, is hij nu blij als hij de finish haalt. Marginale renners als Chiapucci vernederen hem op wat Gilles al die tijd als zijn terrein heeft beschouwd.

Een Touretappe in Valkenburg wordt hem nog toegestaan, hij is toch geen concurrent meer.

Eigenlijk weet iedereen wat hier gebeurt. Koechli en Delion mogen dan anti-doping zijn, anti-intelligent zijn ze natuurlijk niet. De twee nemen afscheid van elkaar en Gilles probeert zijn loopbaan nieuw leven in te blazen bij Cyrille Guimard.

Het wordt geen succes. Hij schrokt nog slechts wat kruimels op die minder getalenteerde, maar beter geprepareerde collega’s voor hem overlaten.

Gilles’ principes zullen hem nekken, dat weet hij dan al. Maar zwichten voor de druk van vals spel is nu eenmaal geen optie.

Het is zes jaar na zijn doorbraak in het Critérium International. 1996, de hoogtepunt van de bloedstrijd die het wielrennen geworden is. Ergens achterin zijn hoofd heeft Gilles Delion nog een sprankje hoop over: hoop dat het weer goed komt, dat hij ooit weer mee zal kunnen met de allerbesten, zoals toen.

Tegen beter weten in.

Juist op de Cote de Vidaque ziet hij ze één voor één van zich wegrijden: Gianetti, Vandenbroucke, Hervé, Brochard, Coppolilo, Virenque, Stephens, Rous, Boardman. Ze rijden op een benzine die hij niet in zijn lichaam toelaat.

Hij zou erover kunnen spreken, maar hij besluit te zwijgen. Zoals hij al zwijgt sinds zijn veertiende, sinds hij voor het eerst van een vriendje begreep dat er jongens waren die meer van pillen en poeders wisten dan van verzetten. Dat moesten die jongens dan zelf maar weten, vond de kleine Gilles Delion. En dat vindt hij nog steeds.

Dat jaar beeindigt hij zijn wielerloopbaan. Hij klimt nog diezelfde week op de mountainbike en bereikt al vlug de Franse top. Het plezier in die sport behoudt hij tot 2001. Dan vindt Gilles Delion het genoeg geweest.

Soms, op een donker moment, rouwt hij om zijn beste jaren die gesmoord zijn in principes. Nooit lang, hij had het nooit anders gewild.

 

Frank Heinen