Isaac Galvez (20 mei 1975)

Het was een botsing als zoveel andere. Een ongelukje.
Sturen die in elkaar haken.
Het is de vijfde nacht van de Zesdaagse van Gent.
00:27. Het publiek in Het Kuipke is uitzinnig, het enthousiasme voor de koers wordt hier extra aangewakkerd met sloten pils die door duizenden dorstige kelen glijden.
Kermis in Vlaanderen.
Beneden, op de baan, rijden de renners hun rondjes in de mooiste carroussel van de wereld. De ploegkoers is in volle gang. In de binnenbocht, vlakbij het middenterrein, versnelt het duo Bartko-Keisse. Mannen, vrouwen en kinderen begeleiden de actie met het uitzinnige geloei van een menigte wiens dictator zojuist is afgetreden.
Het gejuich geldt niet de bleke Duitser Bartko, een man met dijen als hespen en een kubusvormige schedel. Wel zijn teamgenoot, Iljo Keisse, jongen van de stad, Gentenaar, goedlachse, vrolijke Iljo.
Boven in de baan zijn de tegenstanders verrast.
00:29. Dimitri de Fauw moet iets doen. Hij is óók van Gent, hij is óók een publiekslieveling, de mensen juichen ook voor hém. Als hij tenminste iets doet. Winnen kan dan al niet meer. Hij versnelt.
Op datzelfde moment voelt hij hoe achter zich – het moet vlakbij de balustrade zijn die de baan en de naar bier, zweet en tabak geurende tribunes scheidt – ook een versnelling wordt ingezet. Het is Isaac Galvez, helft van het duo Galvez en Llaneras. Dimitri herkent hem aan zijn regenboogtrui; Galvez is wereldkampioen ploegkoers. Ervaren renner, vrolijke jongen. Dimitri kent hem wel, een gevaarlijke klant. Galvez moet óók iets doen.
Uit zijn ooghoek ziet hij het stuur van Galvez’ fiets.
Baanfietsen hebben geen remmen.
00:30. De gidons van de sturen raken elkaar zachtjes, haken in elkaar als plattelandsvrouwen op een volksdansavondje. Een stuur is zo gevoelig. Een stuur heeft maar zo’n klein tikje nodig. En baanfietsen hebben geen remmen.
Ze vallen allebei. Galvez ramt met zijn torso de ijzeren balustrade. Het geluid van fietsen die over het hout van de baan schrapen.
00:31. Als Dimitri meteen opstaat en naar zijn fiets grijpt, ziet hij Galvez liggen. Hij schrikt niet, renners blijven nu eenmaal liever liggen als ze gevallen zijn. Angst voor botbreuken, weet je wel. De stilte van dat andere lichaam jaagt hem geen angst aan. Dan nog niet.
00:34. Steeds meer mensen verzamelen zich rond het bewegingsloze lichaam van Isaac Galvez. De wedstrijd is even onderbroken, Dimitri kijkt vanaf het middenterrein in de richting van het clubje bij de balustrade. Het Rode Kruis komt.
En Dimitri kijkt maar. In hem neemt de bezorgdheid toe.
Op de tribunes wordt de bierconsumptie stilgelegd. De wereld lijkt met de klap ontnuchterd.
Iemand lacht, uit zenuwen of uit onwetendheid. Het geluid valt kapot in de doodse stilte.
Isaac wordt afgevoerd. Zijn doodstille lichaam is op een draagbaar getild en wordt nu de zaal uitgedragen. Eén persoon begint te klappen, en dan steeds meer mensen, steeds luider, totdat iedereen zijn handen stukslaat voor iemand die er misschien al niet meer is.
Uit een van de cabines op het middenterrein klinkt gegil: ‘Het is mijn schuld! Het is mijn verdomde, stomme schuld!’
Juan Llaneras – Isaacs beste vriend en koppelgenoot – heeft zijn telefoon uit zijn cabine gehaald en Isaacs vrouw gebeld.
Ze zijn net drie weken geleden getrouwd.
Hij vertelt haar wat er aan de hand is.
Hij probeert haar moed in te praten, moed die hem zelf dan langzaam in de schoenen zakt.
Hij vraagt of hij mee mag met zijn beste vriend. Het mag.
Samen verlaten ze het Kuipke. Llaneras luistert naar het applaus, Isaacs vrouw vraagt wat er nu gebeurt.

Nog vóór hij in het Universitair Ziekenhuis van Gent arriveert, is het leven uit Isaac Galvez geweken. Zijn ribben zijn dwars door zijn longen gegaan. Hij is niet meer bij bewustzijn geweest.
Het is het eerste dodelijk ongeval in een zesdaagse sinds 1930.
De laatste zondag van de 66e Gentse Zesdaagse wordt onmiddellijk afgelast.
Drie jaar later, op 6 november 2009, berooft Dimitri de Fauw zich van het leven.

Frank Heinen