HET IS KOERS!

Vergeten wielrenner: Järmann, Rolf

Rolf JärmannRolf Järmann (31 januari 1966)

In Zwitserland zijn ze niet zo van het wielrennen. Waarom met een fiets een berg beklimmen als je dat ook in een stoeltjeslift kunt doen? En er dan met lange latten vanaf slalommen of springen, dat verstaan ze daar onder sport.

Wie fietst, wordt bij voorbaat al gewantrouwd.

De bom die op 6 september 2000 tot ontploffing wordt gebracht, richt dan ook nauwelijks schade aan. Op die dag verschijnt er in de Zwitserse krant Neue Zürcher Zeitung een uitzonderlijk lang interview met renner X, van wie alleen wordt vermeld dat hij een “schweizer Radprofi” is.

Het is een voorpublicatie van een boek met de titel: ‘Doping, Spitzensport als gesellschafftliches Problem’. Dan weet je wel hoe laat het is.

Zoveel “Radprofis” heeft “die Schweiz” niet, dus het grote afstrepen kan beginnen. Maar, eerlijk gezegd: het kan niemand echt veel schelen wie renner X is. Zwitserland kent hem toch niet.

Afgestreept wordt er dan ook nauwelijks.

Het interview in de Neue Zürcher Zeitung beschrijft in detail de carriere van een niet onsuccesvolle renner die begint met wielrennen bij kleine, Zwitserse ploegjes. Daar is hij zó niet-onsuccesvol dat hij wordt opgemerkt door het grote Italiaanse Ariostea.

Daar begint wat ze jaren later in Zwitserland een ‘gesellschafftliches Problem’ zullen noemen.

We schrijven het jaar 1992.

Op een avond neemt de teamarts van Ariostea het woord. op een trainingskamp dat vooral bedoeld is als kennismaking voor de renners. Als een enthousiasmerende biologiedocent legt hij de renners uit wat epo precies is, wat het doet en hoe het gebruikt dient te worden.

En dat het niet schadelijk is.

Dat laatste herhaalt hij tot driemaal toe.

Nietschadelijknietschadelijknietschadelijk. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het gezond is, op een bepaalde manier.

Bovendien staat het op geen enkele dopinglijst, een argument waar renners nog gevoeliger voor zijn. Ze doen in feite niets verkeerd, sterker nog, wie zich met epo injecteert, is eigenlijk best goed bezig.

Renner X zit er niet op te wachten, hij tolereert niets in zijn lichaam wat hij niet kent. Hij heeft mooie zeges geboekt, etappes, eindklassementjes, en dat allemaal op water en brood.

Aan zijn lijf geen epolonaise. Tenminste, niet onmiddellijk.

Maar hij wint niets meer. Nou ja, bijna niets. Van een talentvolle coureur met een horizon van grote zeges, roem, glorie en geld is hij in één winter veranderd in een inwisselbare knecht.

En hij begint met gebruiken. Geen slecht idee, als je nu naar zijn erelijst kijkt: zes zeges, waaronder de Amstel Gold Race. Dat was hem nooit gelukt zonder hulpmiddelen en hij weet het. Zijn gevoel is een cocktail van vreugde en diepe schaamte, zijn lach is die van iemand die niet werkelijk vrolijk is.

Op een dag – het is inmiddels herfst 1994 – zegt renner X tegen zichzelf: ik zal het verdomme bewijzen, dat winnen zonder epo ook mogelijk is. En hij begint te trainen, te trainen zoals hij nog nooit getraind heeft. In het voorjaar van 1995 is zijn vorm beter dan ooit, hij voelt zich in staat om klassiekers te winnen, maar steeds als hij kapot zit, zijn er zeker dertig renners die nóg eens kunnen versnellen.

Ergens in het voorjaar van 1995 gaat renner X overstag. Zelf zegt hij dat hij een van de laatsten is die de overstap maakt, die afdaalt in de schemerwereld van bedrog-dat-geen-echt-bedrog-is.

In het peloton is iedereen open over epo. Hoeveel, waar, bij wie; zoals bejaarde dames bij de koffie over bonusaanbiedingen kunnen babbelen, zo spreken renners over hun gebruik. In ontspannen uurtjes op de fiets, of aan de telefoon. Gewoon, gezellig.

Renner X zwijgt tegen zijn vrouw, tegen zijn ouders, tegen zijn dokter. Hij voelt zich schuldig, maar meer zoals je je schuldig voelt als je een paar kilometer per uur te hard rijdt.

Het schuldigst voelt hij zich als hij de apotheek betreedt, om zijn nieuwe voorraad aan te schaffen.

Zo moet het voelen, vlak voor je je vrouw gaat bedriegen, denkt hij. Als er iemand anders in de apotheek staat, koopt hij een doosje aspirines en gaat weer weg. Op die momenten is zijn hartslag hoger dan bij de zwaarste training. Soms moet hij wel vier dozen aspirines kopen voor hij aan zijn eigenlijke bestelling toekomt. De apotheker stelt nooit vragen, blij als hij is dat hij eindelijk een beetje omzet maakt.

Het duurt allemaal tot de Tour van 1998, de Tour van de schande. Opeens lijkt het besef doorgedrongen dat wat iedereen in het peloton als normaal beschouwt, daarbuiten als misdadig wordt beschouwd.

Aan het begin van het volgende jaar rijden bijna alle renners zuiver, vermoedt renner X.

Maar als er één schaap over de dam is, volgen er vanzelf meer. Tegen de tijd dat de nieuwe Tour van start gaat, zit iedereen weer onder het spul.

Renner X wil niet langer liegen. Niet tegen zijn vrouw, die hem altijd steunt, en ook niet tegen zijn kinderen, die zo tegen hem opkijken. En hij stopt ermee, met fietsen en dus ook met liegen. Maar, zo zegt hij, hij heeft nergens spijt van: ‘Ich würde alles nochmals genau gleich machen.’

Enkele maanden vertelt Rolf Järmann dat híj en niemand anders renner X is. Niemand in Zwitserland kijkt er echt van op. Het skischansspringseizoen is inmiddels weer in volle gang.

Mobiele versie afsluiten