HET IS KOERS!

Vergeten wielrenner: José Beyaert

Een fabeldier op de fiets

Wanneer José Beyaerts leven op 9 juni 2005 in La Rochelle eindigt, is hij 79 jaar. Wie zijn onvoorstelbare biografie Olympic gangster (geschreven door Matt Rendell) leest, kan niet anders dan concluderen dan dat die leeftijd een vergissing moet zijn.

José Beyaert moet tenminste vier eeuwen hebben geleefd.

*

José Beyaert wordt geboren op 1 oktober 1925 in Lens, op nummer 134 van de Rue du Bois. Hij is het eerste kind van zijn moeder Marie en zijn vader, José senior. De Beyaerts hebben al op jonge leeftijd het nodige meegemaakt: Marie heeft gedurende de Eerste Wereldoorlog moeten toekijken hoe haar moeder en zus werden verkracht door Duitse soldaten, en senior is zonder vader opgegroeid: schoenlapper Evarist Beyaert is aan het begin van de twintigste eeuw naar New York uitgeweken om als boer aan de bak te komen. Wanneer dat mislukt en Evarist op zijn schreden terugkeert naar Nazareth (België), is de oorlog in volle gang. Om niet het leger in te hoeven, vlucht hij de grens over, naar Pantin, een voorstad van Parijs. Daar zal hij, jaren later, zijn zoon tegen het lijf lopen.

José en Marie verhuizen na de oorlog naar Noord-Frankrijk, waar ze een gezin stichten. José werkt een tijdje in de kolenmijnen, zoals bijna alle mannen in de buurt, maar hij is angstig, het donker jaagt hem angst aan en Jose senior laat zich omscholen tot schoenmaker, net als zijn verdwenen vader.

José senior is verzot op sport. Iedere dag na het werk leest hij de sportkrant l’Auto. En nog eens, en nog eens: jarenlang is l’Auto het enige geschreven woord dat hij tot zich neemt, de artikelen en de foto’s voeren hem terug naar Vlaanderen, waar hij een gevreesd sprinter is geweest, een man die zesdaagsen en kermiskoersen kon winnen. Zijn dromen reiken verder, maar de realiteit van vader die met de noorderzon is vertrokken en een wereldoorlog dwingen hem te stoppen met fietsen. Wanneer José Beyaert l’Auto leest, neemt hij zich voor dat zijn zonen alles moeten kunnen bereiken wat hem niet vergund is geweest.

Het gezin Beyaert – inmiddels uitgebreid met Georges – , verhuist eind jaren twintig naar Bagnolet, een voorstad onder Parijs. Daar, in dat stadje waar het wemelt van de Italiaanse vluchtelingen die op Gare du Nord zijn gearriveerd en nooit meer zijn vertrokken, opent senior een eigen schoenwinkel, La Cordonnerie Moderne.

Zijn zoons zijn sportjongens: Georges en José junior trainen iedere avond in The Pantin Ring, een beruchte Parijse boksschool. Vooral Jose maakt indruk, niet in het minst door zijn opvliegende karakter. Trainers vermoeden een groot bokser in hem, maar Jose heeft zulke slechte ogen dat hij eigenlijk niet zonder bril kan. En brildragers staan in het boksen van de jaren veertig meteen op een niet meer in te lopen achterstand. Ook als wielrenner blijkt Jose over wonderbaarlijke talenten te beschikken: als vijftienjarige wint hij een wedstrijdje van zijn vader, die nog altijd aan lokale amateurwedstrijden deelneemt. Op datzelfde moment begint het de vader te dagen dat alle dromen die hij ooit heeft gekoesterd voor de oudste zoon binnen handbereik liggen. Kwestie van doorzetten.

De Tweede Wereldoorlog is inmiddels uitgebroken, maar het geweld dringt nog niet door tot in Bagnolet. Het leven gaat voort, de wedstrijdjes waaraan José vanaf 1941 aan deelneemt worden nog steeds georganiseerd. Zijn strakke schema – bestaande uit werken in de schoenmakerij en trainen – laat geen bezoekjes aan de bioscoop toe, zodat hij de journaals vol gruwelijkheden slechts via-via tot zich krijgt. Kranten leest hij ook al niet.

Vanaf 1945 maakt Jose deel uit van het nationale team voor Franse amateurs. Met dat gezelschap doorkruist hij een Europa in puin. Hij heeft in die periode verkering met Louisette, het meisje waar hij later mee zal trouwen, maar houdt er dan al her en der verschillende andere vriendinnetjes op na.

Dan, op de eerste naoorlogse Olympische Spelen, behaalt José Beyaert, 22 jaar, het grootste sportieve succes uit zijn leven: hij wordt Olympisch kampioen op de weg. Die dag, 13 augustus, is hij niet zozeer de sterkste, als wel de slimste, de meest uitgenaste van het complete peloton. Op anderhalve kilometer van de streep rijdt een tamelijk omvangrijke kopgroep vooraan, als Beyaert op kop komt en omstandig naar zijn bidon tast. Het is een psychologische truc: wie een bidon ziet pakken, krijgt zelf ook dorst. Meteen pakken verschillende andere coureurs hun drinkfles.

Dan demarreert José, aan de voet van een kleine helling in het parkoers die Heartbreak Hill wordt genoemd.

Achter hem probeert de Nederlander Gerrit Voorting de achtervolging nog op gang te krijgen. Tevergeefs: José Beyaert wint goud. Later zal hij tijdens diezelfde Spelen ook nog brons veroveren in de ploegentijdrit.

Voor José valt er als amateur niets hogers meer te winnen, dus wordt hij prof. In zijn eerste seizoen is hij naar eigen zeggen op weg naar een zege in Parijs-Roubaix, maar een val, een kapotte rem en een lekke band voorkomen dat hij met de latere winnaar Serse Coppi om de zege kan sprinten.

(Let op de zinsnede ‘naar eigen zeggen’. Veel van José Beyaerts levensverhaal is op die basis geschreven. Hij is een fietsende Baron van Münchhausen, zijn drang tot fabuleren is de waarheid regelmatig te machtig. Zeker is dat hij ongelofelijk veel heeft meegemaakt, en dat hij een verdraaid goede wielrenner was. Wanneer Serse Coppi Parijs-Roubaix kon winnen, en dat kon hij, dan moet Beyaert daar zeker ook toe in staat worden geacht).

José rijdt voor Helyett, dat een jaar later versterkt wordt door René Vietto, de ster van het Franse wielrennen en een van de grootste klimmers die de sport ooit heeft gekend.

Met Vietto botert het vanaf het begin niet, Jose heeft zich nog nooit naar orders van anderen geschikt en is niet van plan daar voor Vietto mee te beginnen. In de Tour van 1950 wordt hij, kleurloos voor zijn doen, 47e. Een jaar later komt hij buiten tijd binnen in de tijdrit en wordt hij gediskwalificeerd. Het talent dreigt zijn belofte niet in te lossen.

Dan, na die Tour van 1951, verandert Beyaerts leven voorgoed. De aankondiging van die verandering komt met de zeepost: als Olympisch kampioen wordt hij uitgenodigd om de opening van de nagelnieuwe wielerbaan van Bogotá bij te wonen.

Op 2 oktober 1951 vliegt Jose naar Bogotá. Joost mag weten of hij dan nog werkelijk van plan is ooit nog naar Europa terug te keren.

Bogota is begin jaren vijftig een broeinest van politieke terreur. Vier jaar voor Beyaerts reis is Jorge Eliecer Gaitan, leider van de Liberale Partij en voormalig burgemeester en minister, doodgeschoten, en de rellen die die moord tot gevolg hadden duren nog altijd voort. In feite verkeert Bogotá in een permanente staat van beleg.

De onrust is reden voor de eigenaars van de wielerbaan om de feestelijke opening een maandje uit te stellen. Jose neemt in de tussentijd deel aan een aantal criteriums, tot iemand hem vraagt mee te doen aan de nationale ronde, die dan precies een jaar oud is.

Jose besluit te blijven en in januari van 1952 van start te gaan in de Vuelta a Colombia.

Die hij wint.

Inclusief vier etappes.

(Dit is geen grootspraak, geen particulier gefabuleer. Van deze nauwelijks voorstelbare prestatie zijn foto’s, krantenknipsels en uitslagenvellen overgeleverd).

Halverwege de Ronde informeert de Colombiaanse vicepresident Roberto Urdento wat Jose nu zo verdient gedurende het seizoen en of hij hem niet kan verleiden om zich definitief in Zuid-Amerika te vestigen.

José noemt een belachelijk bedrag.

De vice-president antwoordt: ‘Ik verdubbel dat, als u blijft.’

Op 29 januari 1952 vaart de SS Amerigo Vespucci de haven van Cartagena, noordwest Colombia, binnen. Onder de passagiers bevindt zich Louisette, die zich inmiddels Louisette Beyaert mag noemen.

José en Louisette vestigen zich in Bogota en een jaar later wordt Jose tweede in de derde Ronde van Colombia. Na een van de etappes is er even ophef: een man beschuldigt Beyaert ervan zich bergop kilometers te hebben laten voortslepen door een ploegauto.
De beschuldiging wordt niet bewezen geacht, Beyaert wordt niet gestraft. De man die de beschuldiging doet, wordt later die dag doodgestoken door een onbekende… In het Colombia van de jaren vijftig geen nieuws om verder al te lang bij stil te staan: er wordt om de haverklap gemoord, een dag zonder dood is een dag niet geleefd.

Met zijn loopbaan gaat het al snel steeds minder, en Jose begint zich te concentreren op het leven na de fiets: als cocach neemt hij een groep Colombianen mee naar Europa voor de Route de la France, de Tour voor amateurs. Het wordt een meeslepende mislukking: geld voor een hotel is er niet, de renners slapen bij vader Beyaert en binnen vier etappes zijn alle renners afgestapt. Onderwijl investeert Beyaert in een textielfabriek, maar die gaat al snel over de kop.

Begin 1957 keren Louisette en hij berooid terug naar Frankrijk, waar José in een bar wat bijverdient. Op een dag wandelt in die bar een vertegenwoordiger van de Colombiaanse luchtvaartmaatschappij Avianca binnen. Avianca is voornemens een wielerploeg te gaan sponsoren en José is de gedroomde ploegleider. En ook dat gaat mis: in de eerste Ronde van Colombia, die van 1959, is de concurrentie onder leiding van Ramon Hoyos, veel te sterk. Avianca draait de geldkraan binnen het jaar dicht en voor de tweede keer in drie jaar zit José Beyaert arm en werkloos aan de andere kant van de wereld.

Dit keer gaat hij echter niet meer terug.

Weer vestigen Louisette en José zich in Bogotá, ditmaal voorgoed. Louisette opent een Franse bistro in Chapinero Alto, een van de chicste buurten van de stad. Volgens de overlevering is zij een geweldige kokkin, die maaltijden bereidt waar rijke Colombianen van heinde en verre voor naar ‘Chez Louisette’ komen.

In het begin functioneert José in Chez Louisette nog als de charmante gastheer, een klantenmagneet, want de naam Beyaert klinkt in het Colombia van de jaren vijftig als een klok. Later verdwijnt hij meer en meer in de jungle van het achterland. Soms is hij een dag weg, soms een week. In het oerwoud werkt José voor houtzagerijen, waar hij er later zelf een van overneemt. Hij wordt er verliefd op de dochter van een van zijn werknemers, een meisje dat Esperanza heet.

Zo gaan jaren voorbij: doordeweeks slaapt hij in de jungle, bij Esperanza. In de weekends staat hij in Chez Louisette en verwelkomt daar vrienden van vroeger.

Maar met houtzagen valt geen groot geld te verdienen, in elk geval niet door hem, en groot geld is waar José Beyaert dringend naar op zoek is, zeker wanneer Esperanza zwanger blijkt.

Er is in de Colombiaanse bossen van de jaren zestig heus wel een manier om stinkend rijk te worden. Mensen noemen het ‘de groene koorts’.

Smaragdhandel.

De smaragdhandel is de goudkoorts van Zuid-Amerika. Overal openen smaragdmijnen hun deuren en hele dorpen werken enthousiast mee aan het uitputten van de grond. De groene koorts loopt almaar hoger op, de ruzies om de mijnen worden hele oorlogen. Wetteloosheid regeert in die dagen, je concurrenten uit de weg ruimen wordt beschouwd als een verstandige, zakelijke zet. De gedachte aan de miljoenenvangst in de rotsen drijft mannen als José Beyaert tot waanzin.

(Het moge duidelijk zijn: over deze periode in het leven van Beyaert valt weinig met zekerheid te zeggen. Biograaf Rendell heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar Beyaerts handel en wandel in het tijdperk van de groene koorts, maar veel is intussen overwoekerd door het onkruid van het verleden. Het is zoals Beyaert in 2004, een jaar voor zijn dood, tegen Rendell zegt: ‘Er zijn nu eenmaal dingen die ik je niet kan vertellen?’ Veel van die dingen zullen zich in de jungle hebben afgespeeld).

Wanneer Louisette eind jaren zeventig na een ruzie uit haar restaurant gezet wordt, hebben zij en Jose geen huis, geen houtzagerij en geen restaurant meer. Dan denkt Jose terug aan een aanbod dat hem twee jaar later, in datzelfde restaurant, is gedaan door een man die zich Charlot noemt.

Charles Ficcioni (alias Charlot) komt uit Perpignan, de jongste telg uit een Corsicaanse familie van kruimeldieven en middelgrote boeven. Hij heeft zich al op jonge leeftijd ontwikkeld tot een grote speler in de wereld van de drugssmokkel. Kilo’s heroïne en cocaïne vervoert hij van Colombia naar Frankrijk, in de bodem van kleine sportauto’s. Twee keer is hij opgepakt door Interpol, twee keer is hij de gevangenis ook weer ontvlucht. De tweede keer gaat hij rechtstreeks door naar Chez Louisette, waar je volgens de verhalen de enige echt Franse keuken van Colombia kunt vinden.

Vanaf 1977 beginnen de geheimzinnige reizen van José Beyaert. Van Bogota naar Caracas, de hoofdstad van Venezuela, door naar Parijs en terug naar Bogota. Het enige wat hij op die vluchten moet doen, is een oogje in het zeil houden of de pakketjes cocaïne wel steeds in de goede handen belanden.

Weer later gaat Beyaert ook zakendoen met Gacha, een van Colombia’s meest beruchte drugsmiljonairs. De man die de structuren van de Italiaanse maffia heeft ingevoerd in de cokehandel, de ware opdrachtgever van aanslagen op politici en politiekantoren. Gacha, de man wiens vermogen eind jaren tachtig op vijf miljard dollar wordt geschat.

(Wat Beyaerts rol is geweest in de organisatie van Gacha en ook Pablo Escobar, is onduidelijk. In tegenstelling tot veel andere gebeurtenissen in zijn leven heeft hij over deze periode in zijn leven weinig geromantiseerde verhalen rondverteld).

Even nog keert Jose terug in het wielrennen: begin jaren tachtig is hij ploegleider bij de ploeg Champagne Madame Collette – Hotel Berlovento, eigendom van de smaragd- en drugshandelaar Fernando Carillo. Ook is Jose co-commentator op Radio Caracol als in 1983 voor het eerst een Colombiaanse ploeg aan de start staat van de Tour de France.

Beyaerts laatste jaren in Zuid-Amerika zijn niet zijn gelukkigste: een verhuizing naar Nicaragua wordt een mislukking, evenals een plan om zijn spaargeld te investeren in een vakantiecomplex op Sint-Maarten. Mensen die hem in die periode ontmoeten, herinneren zich een oudere man die voortdurend wil armpjedrukken.

Op 5 oktober 1999 sterft Louisette.

Een halfjaar later wordt Colombia opgeschrikt door een serie ontvoeringen van ex-wielrenners: Oliviero Rincon wordt gekidnapt, evenals Lucho Herrera. Wanneer Jose denkt dat hij het volgende doelwit zal zijn, vliegt hij op 22 juli 2000 terug naar Frankrijk.

In Frankrijk neemt de melancholie bezitvan de man wiens energie onuitputtelijk leek. In La Rochelle, met uitzicht op de Atlantische Oceaan, vereenzaamt hij, tot een Britse journalist hem in november 2004 komt opzoeken.

Matt Rendell treft een broze man met wit haar, een man die eenmaal op dreef niet meer kan stoppen met het vertellen van de meest fantastische, volstrekt oncontroleerbare verhalen. Een man die overal thuis was, en daardoor ook nergens.

*

Olympic gangster beslaat de verbijsterende zoektocht naar de waarheid achter het levensverhaal van José Beyaert, coureur, misdadiger en fabeldier ineen. Maar het is niet het enige boek waarin Beyaert een belangrijke rol speelt: in Rouges étaient les emeraudes (De smaragden waren rood) van Auguste Le Breton duikt het personage René le boxeur op, een opgeruimde praatjesmaker die met zijn vrienden iedere nacht zit te pokeren in een Frans café. René doet in veel denken aan José. Het boek wordt later verfilmd door Jules Dassin. Die verfilming, Rififi, groeit uit tot een cultklassieker. Over het personage René schrijft Le Breton: ‘Hij had gedroomd over wereldtitels, magische ringen, applaus, mooie vrouwen. In werkelijkheid had hij dat succes nooit beleefd, behalve in zijn eigen opschepperige fantasie. Hij was een mislukkeling, zoals zovelen van ons.’

Mobiele versie afsluiten