‘This is the story of a land, of the people who lived on it in the year 1870 and of a man whose name was Cochise. He was an indian.’

Een desolaat landschap, ergens in Zuid-Arizona. In de verte tekenen de donkere Dragon Mountains scherp af tegen een helblauwe lucht.

Midden op de verlaten vlakte staat een eenzame cactus.

*

De beelden zijn filmbeelden, en die zin is de eerste zin van de film ‘Broken Arrow’, een western uit 1950 die het verhaal vertelt van Cochise, opperhoofd van de Chihuicahui, een Apachenstam die het halverwege de negentiende eeuw opnam tegen de Amerikaanse veroveraars. Jarenlang duurde de strijd in de Dragon Mountains, in Zuid-Arizona. Pas nadat ze alles gegeven hadden, gaven Cochise en zijn mannen het op.

Die film bekijkt de kleine Martin Rodriguez keer op keer. Het knettert in het Colombia van de jaren vijftig – guerrilla’s nemen de heersende klasse onder vuur, er zijn aanslagen, het zijn de inleidende beschietingen van een politieke instabiliteit die nog decennia zal aanhouden – en Martin voelt zich een met de charismatische indiaan op het zwartwitscherm.

Op een dag heeft hij een mededeling voor zijn vriendjes: hij wil niet langer Martin genoemd worden. Zijn nieuwe roepnaam is ‘Cochise’.

Cochise heeft aanzien in de buurt: hij is immer opgewekt, een jofel nootje, en daar is goedbeschouwd geen enkele reden voor: zijn vader heeft hij nooit gekend, die stierf twee weken na Martins geboorte, en de familie Rodriguez groeit op in bittere armoe. Martin is nog jong en zijn bijnaam nog vers als hij er een baantje bij neemt om de noden van zijn familie te lenigen. Hij vindt er een, een die zijn leven zal veranderen.

Martin ‘Cochise’ Rodriguez wordt fietskoerier.
Bestellingen rondbrengen, sneller, steeds sneller.

Tot hij achttien is, wettelijk volwassen en de fietskoerier coureur wordt.

In zijn eerste Vuelta a Colombia, de nationale ronde, wint hij, groen achter de oren en met nul ervaring in serieuze wedstrijden, bijna een etappe. Aan de finish moet hij nipt zijn meerdere erkennen in Julio Jimenez, een veelbelovende Spaanse prof die later drie keer de beste klimmer in de Tour de France zal worden.

Geeft niks: de naam is gemaakt, de toekomst strekt zich in al zijn veelbelovendheid voor Cochise Rodriguez uit. En terwijl Cochise in rap tempo uitgroeit tot de enige echte opvolger van Ramon Hoyos – de eerste Colombiaanse topwielrenner bij wie de jonge journalist Gabriel Garcia Marquez intrekt omdat hij een boek over Hoyos wil schrijven – rammelt het land als een verhuiswagen vol porselein in het Bos van Wallers: de hoge bergen zijn bezaaid met zwaarbewapende guerrilla’s die er alles aan doen om de regering te ontwrichten. Colombia is versnipperd, en alleen de koers brengt nog momenten van zeldzame eenheid teweeg.

Kort voor de ronde van 1964 bereiken de gewapende vijandigheden tussen de communistische boerenguerrilla’s (die La Marquetalia worden genoemd) en het leger, dat op de achtergrond wordt gesteund door de Amerikanen, een treurig hoogtepunt. In deze gevechten valt voor het eerst de naam van Tirofijo, de legendarische guerrillaleider die eigenlijk Manuel Marulanda heet en die twee jaar later de FARC zal oprichten.

Tijdens de Vuelta worden de dodelijke vijandigheden tijdelijk opgeschort: links en rechts, boeren en bourgeoisie; eendrachtig luisteren ze naar de radioverslagen en lezen ze de verslagen in El Tiempo, Colombia’s grootste krant. Op de voorpagina staat iedere dag een artikeltje over La Marquetalia en haar terreur, maar dat valt in het niet naast de paginagrote foto uit de Ronde.

Cochise wint die ronde liefst negen etappes, hij schrijft alle deelklassementen op zijn naam en wordt op 27 juni 1964 eindwinnaar, met ruim een uur voorsprong op de nummer twee.

In en rond de wielerbaan van Bogota troepen ruim 300.000 mensen samen.

Er wordt gejuicht, gedronken, gevierd en Cochise is plots de man die het land bijeengehouden heeft toen het uit elkaar dreigde te vallen.

In de jaren die volgen wordt Martin Cochise Rodriguez niet alleen de belangrijkste Colombiaanse renner van zijn generatie maar ook de beste: hij wint nog drie keer de nationale ronde, maar ook drie keer de pas opgezette Vuelta al Tachira en hij wordt nationaal kampioen. In 1971 wordt hij zelfs de eerste Colombiaanse wereldkampioen, in welke tak van sport dan ook.

Het WK Baanwielrennen wordt dat jaar georganiseerd in Tradata, Noord-Italie.

Als Cochise aan het eind van de middag Italiaanse tijd van start gaat voor de finale van de 4 kilometer individuele achtervolging (tegenstander is de Zwitser Josef Fuchs), is het nog ochtend in Colombia.

Overal op straat zwermen mensen rond televisieschermen en transistorradio’s. Muggen rond een lamp.

Het land staat op pauze, een paar minuten maar.

Cochise wint, met 5,5 seconde voorsprong op Fuchs.

Colombia ontploft, en voor het eerst in jaren is dat goed nieuws.

Een jaar eerder al heeft Cochise het werelduurrecord verbeterd. Op de Agustin Melgar-wielerbaan van Mexico City viel hij de afstand van de Deen Mogens Frey aan. Die middag waren er twee renners op de baan: een spiermassa en een spook, het spook van de virtuele tijden, het spook van de tabellen, het spook van de tijd. Cochise bleef het spook nipt voor: op 7 oktober 1970 reed hij 39 meter en 45 centimeter meer dan Frey.

(Aan de Olympische Spelen nam Cochise nooit deel. Hij werd ingeschreven voor de Spelen van 1972 in München, maar dat feest ging niet door toen de Colombiaanse wielerjournalist Edgar Senior het IOC een zelf bijgehouden Cochise-dossier overhandigde. Ook in dat dossier: een foto van het werelduurrecord, met Cochise in een shirt van Benotto.

Colombia’s beste renner had aan z’n prachtprestaties een zakcentje sponsorgelden overgehouden en was dus, naar de letter van de IOC-wetten, prof en niet welkom op de Spelen.

Enkele jaren later verscheen er zelfs een roman over de affaire, El Exposito. In dat boek werd Senior consequent Judas genoemd).

Als hij dan geen amateur meer mag zijn, kan hij maar beter meteen prof worden. In 1973 maakt Cochise de oversteek naar Europa en gaat rijden voor de grote ster van het Italiaanse wielrennen, Felice Gimondi. Meteen in zijn eerste Giro schrijft hij twee etappes op z’n naam. Dat jaar schrijft hij, samen met Gimondi, ook nog de koppeltijdrit Trofeo Baracchi op z’n naam.

Drie jaar blijft hij op Europese wegen koersen, maar zijn fysieke hoogtepunt ligt dan al vele jaren achter hem. In zijn laatste seizoen overzee vervult Cochise nog een laatste grote droom: de Tour, als eerste Colombiaan.

In het eindklassement eindigt hij 27e. Kan slechter, voor een bejaarde meesterknecht.

In artikelen die zijn loopbaan trachten te overzien, wordt Cochise de Pele van de fiets genoemd. Een journalist schrijft: ‘Als hij in Europa geboren was, was hij even goed geweest als Merckx.’

Een Merckx is Martin Rodriguez (Colombiaans Sportman van de Eeuw) nooit geworden.

Hij werd een Cochise. Misschien wel net zo mooi.

*

I’m Cochise, I do not betray my people or my children, and  no one on my territory will open war again. Not even you.’ (Cochises laatste woorden in Broken Arrow).

 

Bron: o.a. Matt Rendells fantastische boek Kings of the Mountains (2003)

Frank Heinen