De ouders van Hubert Opperman hebben het aan het begin van de twintigste eeuw bepaald niet breed. Vader is een man van twaalf ambachten, dertien ongelukken en wordt uiteindelijk boer.
Zoon Hubert is een kind van de natuur. Hij is dol op het boerenleven, is een kind van de natuur, rijdt paard zonder zadel en helpt zonder mankeren mee op het bedrijf.
Van zakgeld kan in het gezin Opperman geen sprake zijn. Hubert moet als jongen al op zoek naar bijbaantjes, zo is hij krantenjongen en telegrammenboy. Het zo snel mogelijk met de fiets rondbrengen ontsluit voor hem het genot van fysieke inspanning, tot de uitputting erop volgt.
Hubert Opperman blijkt een afzien-expert.
Als hij zeventien is, wordt hij, de jongen die op zijn fiets door de straten van Sydney raast, uitgenodigd om deel te nemen aan een wielerwedstrijd, georganiseerd door Malvern Star Cycles. Hij eindigt als derde en komt thuis op zijn prijs: een racefietsje uit het magazijn van de fietsenwinkel. De eigenaar van Malvern, Bruce Small, neemt Hubert aan als jongste bediende en laat hem kennismaken met de wereld van de wielrennerij.
Drie jaar later is Hubert, twintig, de beste renner van het continent.
Hij wordt vier keer Australisch kampioen en zijn hegemonie begint tirannieke vormen aan te nemen als drie kranten een actie op touw zetten om de beste renner van het werelddeel naar Frankrijk af te vaardigen, naar een wedstrijd waarvan de roem naar de andere kant van de wereld is overgewaaid.
De Tour.
De opzet slaagt en enkele maanden later stapt Opperman met drie collega’s op de boot naar Europa. Het is april 1928, Hubert is 24 jaar en alles staat op het punt van beginnen.
Kort na zijn aankomst in Frankrijk neemt Hubert deel aan de fameuze Zesdaagse van Parijs, op het Velodrome d’Hiver. Het is een geslaagd debuut, Franse kranten zijn vol lof over die jongen die zomaar uit de lucht gevallen lijkt.
Het enthousiaste onthaal motiveert hem nog meer om van zijn Europese expeditie een succes te maken. De beroemde wielertrainer Paul Ruinart van de wielerclub VC Levallois nodigt hem uit voor een trainingskamp, waarop hij grote indruk maakt op trainer en teammaats.
Zijn debuut voor zijn nieuwe team maakt hij een paar weken later, in Parijs-Rennes.
Het wordt een helletocht.
De 32 deelnemers verzamelen zich rond middernacht in een klein café, de regen slaat met grote kracht tegen de ruiten en de wind trekt aan de sponningen.
Om 2 uur in de ochtend worden de renners door de organisator naar buiten gedirigeerd; er moet geststart worden.Terwijl ze in de ijzige nacht wachten op het startschot, houden de Australiërs zich warm met haasje-over.
Glimlachend kijken de Europeanen toe, ze glimlachen zoals je glimlacht naar iemand van iemand van wie je niets te duchten hebt.
Vele uren later finisht Hubert Opperman in zijn eerste Europese wegwedstrijd als achtste, enkele minuten achter winnaar Nicolas Frantz.
Niet veel later eindigt hij zelfs als derde in Parijs Brussel, achter Ronsse en Frantz. De voorbereiding voor de Tour de France is geslaagd. Een maand later is het zover.
Australië komt in Parijs aan de start met vier renners, andere ploegen brengen er tien in het strijdperk. Bovendien is vooraf al duidelijk dat het Tourniveau voor de Australiër Bainbridge te hoog gegrepen is. Het kan niets anders dan ongelijke strijd worden.
Tijdens die Tour zal Hubert Opperman voorgoed zijn naam als wielrenner vestigen. Dag na dag valt hij aan, in verwoede, driftige pogingen een etappe op zijn naam te schrijven. Iedere keer weer trekt het peloton uiteindelijk aan het langste eind. Dag na dag wordt Oppy als een stukje plankton door de walvis naar binnen gewerkt.
Na weer een dag van onverdroten aanvallen, raakt Hubert een keer achterop. Uren rijdt hij eenzaam over de verlaten, Franse wegen. De schemering begint in te vallen. Dan ziet hij hoe er, in de verte, een achtervolger nadert.
Hubert besluit zich te laten inlopen.
’C’est dur,’ mompelt hij in zijn beste Frans tegen de schim die hem achterop rijdt.
De ander gromt slechts. Opperman kan zijn gezicht nauwelijks onderscheiden, de schemer is ongemerkt overgegaan in een nachtelijke duisternis.
De stilte tussen de twee sleept voort, kilometers lang, tot Opperman dan toch weer het woord tot zijn gezel richt.
‘C’est difficile, ce Tour.’
Nu volgt er zelfs geen grom meer, slechts een zacht gesnuif.
’Je bent te moe om te praten, dat is het natuurlijk,’ antwoordt Oppy blijmoedig, nog altijd ploeterend in zijn versgeleerde Frans.
En dan, uit het niets, begint de ander te schelden: ‘Hou je kop eens, idioot, ik begrijp geen klotewoord van wat je zegt!’
Opperman blijkt al kilometers naast ploegmaat Bainbridge te rijden.
Uiteindelijk zal Hubert Opperman die Tour de France van 1928 als 18e afsluiten. Aan het eind van dat jaar wordt hij in een verkiezing van de krant l’Auto uitgeroepen tot de populairste sporter in Europa.
Langzaam komt zijn carrière meer en meer van de grond, Hubert Opperman wordt een beroemdheid, een ster. In 1931 behaalt hij zijn beste Touruitslag: twaalfde. Maar veel belangrijker in dat jaar is zijn heroïsche zege in Parijs-Brest-Parijs. Het zal zijn meest legendarische overwinning blijken, een nooit vertoond huzarenstukje van moed en doorzettingsvermogen.
Enkele reis eeuwige roem.
Om 1:00 uur ’s nachts wordt de wedstrijd op gang geschoten. En net als tijdens Oppermans debuut huilt ook nu de hemel tranen met tuiten, dikke regendruppels spatten op de ruggen uiteen, renners stoppen om hun regenjasjes aan te trekken en proberen beschutting bij elkaar te vinden. Steeds trager sleept de wedstrijd zich voort.
De tweede nacht van onafgebroken fietsen zijn de overblijvers de uitputting nabij. Frantz komt naast Opperman rijden. Hij huilt. Zijn fiets slingert als een dronken Bulgaar over de weg. Hubert kan hem maar net op tijd rechtop houden.
Overal om hen heen vallen renners in het gras, om niet meer op te staan. De vermoeidheid heeft hun spieren langzaam doorgeknaagd, als een konijn de draden van de muziekinstallatie. Opperman blijft als een van de weinigen overeind, hij drinkt liters zwarte koffie en zingt aan één stuk door; zo houdt hij zichzelf wakker.
Zijn trainer, Bruce Small, levert hem soep, thee, koffie en gegrilde kip.
Op een kleine honderd kilometer van het Parijse Vélodrome demarreert Opperman en niemand kan hem volgen.
Al snel komt Small naast hem rijden. ‘Harder Oppy,’ roept hij ‘ze zitten vlak achter je.’
Opperman versnelt, na bijna 48 aan één stuk gereden te hebben.
Maar wat hij ook doet, ook bij hem is het beste eraf en zijn voorsprong neemt dramatisch af.
Hij kan niet meer.
De achtervolgers naderen.
En halen hem bij.
Er gaat gesprint worden. Voor zover je dat nog sprinten kunt noemen natuurlijk.
Lange tijd lijkt Delcroix de sterkste, tot Oppy nog één keer aanzet en zich van bovenin de baan als een steen naar beneden stort.
Hij wint met tien lengtes verschil.
Het zal de mooiste zege van zijn leven blijken.
De langeafstandswedstrijden worden zijn grote liefde. Veel, veel later zal hij tot zijn dood voorzitter van de Australische vereniging Audax, een organisatie die langeafstandswedstrijden over de hele wereld stimuleert. Zo zet hij in de jaren vóór de oorlog (3 dagen, 1 uur en 52 minuten) en hij zegeviert onder veel meer in Londen-York en in Londen-Bath-Londen.
Misschien wel zijn zwaarst bevochten overwinning is de 24-uursrace op het Parijse Vélodrome. Dat kan pas nadat hij het eerste uur langs de kant heeft gestaan. Jaloerse fans van de concurrentie hebben de kettingen van zijn fietsen doorgevijld en maakt de laatste 23 uur vol op een geleende fiets.
In 1940 rijdt Opperman zijn laatste wedstrijd. In de 24-uursrace van Sydney vestigt hij in één dag maar liefst honderd verschillende afstandsrecords. Na die dag hangt hij zijn racefiets aan de wilgen en sluit zich binnen een week aan bij de Royal Australian Air Force.
De vijf oorlogsjaren wakkeren Oppermans politieke belangstelling aan. Het duurt dan ook niet lang voor hij zich aansluit bij de Liberal Party, waarbinnen hij carrière maakt met het tempo van de baanrenner. Vanwege zijn bekendheid natuurlijk, maar vooral vanwege het feit dat Oppy een geboren politicus is. Hij is loyaal, geslepen en volhardend.
In 1960 wordt hij benoemd tot minister. Tot zijn belangrijkste politieke wapenfeit behoort zijn strijd tegen de Australische ‘witte politiek’.
Na zijn pensionering blijft hij fietsen en vooral zich inzetten voor Audax. Hij blijft fietsen tot zijn negentigste. Een jaar later, op 18 april 1996, overlijdt hij, thuis in Wantira.
Zijn leven is een langeafstandsrace gebleken.
- Voorpublicatie ‘Fietsen om niet aan te komen’ van Frank Heinen - 30/04/2021
- Vergeten wielrenner: José Beyaert - 20/04/2021
- Vergeten wielrenner: Rebecca Twigg - 01/04/2021