Onmiddellijk na de finish van de slotetappe wordt de winnaar van de Ronde van Chili 1987 omstuwd door fans, journalisten, camera’s. Het O’Higgins-park van Santiago is afgeladen; iedereen wil Peter Tormen Mendez zien, spreken, aanraken.

Iedereen die niet aan de finish staat, zit voor de tv. De Ronde van Chili is een evenement van groot belang, en sport een propagandamiddel dat door de regering-Pinochet te pas en te onpas wordt ingezet om de nationale eenheid te benadrukken.

De Ronde van Chili is een feest met getrokken geweren. Een feest trouwens dat normaal gesproken het feestelijkst wordt gevierd door de Colombianen, die in de jaren tachtig vrijwel elke Zuid-Amerikaanse etappewedstrijd domineren. Waar er ook maar wat wordt georganiseerd; altijd zijn het de kevers die tevoorschijn kruipen en onhoudbaar tegen de steilste hellingen opvliegen. Pas één keer eerder heeft er een Chileen de ronde van zijn eigen land weten te winnen.

Dit keer verliep alles anders. Na vier ritten is Peter Tormen, een nogal onbetekenende knecht met een naam die vage echo’s van herinneringen oproept, bij toeval aan de leiding gekomen. Het was een verrassing dat hij überhaupt mocht meedoen: jarenlang heeft Peter Tormen zijn fiets niet aangeraakt. Van de ene dag op de andere had hij de aanblik van het Legnano-frame dat nog van zijn broer was geweest niet meer kunnen verdragen. Pas op zijn 23ste was hij weer voorzichtig begonnen. Na die vierde etappe besloten zijn ploegmakkers van de grote Cristal-ploeg met meerderheid van stemmen om niet langer te rijden voor Roberto Munoz, of voor Fernando ‘El Lobo’ Vera, maar Peter tot kopman te promoveren. De overige ritten reden ze volkomen in dienst van de jongen die buiten de koers uit een aangeboren ongemakkelijkheid eigenlijk nooit wat zegt. Acht etappes lang heeft hij de aanvallen van de Colombianen ogenschijnlijk stoïcijns weerstaan.

En nu zijn overal mensen. Lawaai. Gegil. Kleverige lijven. Microfoons. Iemand roept: ‘Aan wie draag je je overwinning op?’

Peter Tormen trekt zijn neus op, op de wijze waarop alle Tormen-broers hun neus optrekken, en zegt: ‘A mi hermano detenido-desparecido.’
Aan mijn gedetineerde, verdwenen broer.

Het volgende moment gaat het beeld van de nationale zender TVN kortstondig op zwart.

Sommige herinneringen kunnen in het Chili van 1987 nog beter onherinnerd blijven.

Hoewel Sergio Tormen Mendez op het moment van de zege van zijn broertje al meer dan dertien jaar spoorloos was, herinnerde bijna iedereen in Chili zich hem nog. Hij was ook het soort mens dat je je herinnert: een knappe, getalenteerde wielrenner, die op het moment van zijn verdwijning 25 jaar was, en tweevoudig nationaal wielerkampioen: op de vijftig kilometer tijdrit en op de individuele achtervolging.

Ook Peter Tormen herinnerde zich zijn broer nog goed.

Hij was dertien toen Sergio verdween. Wat heet: in eerste instantie verdwenen ze samen.

In de ochtend van 20 juli 1974 rijdt een gele Chevy pick-up de Calle San Dionisio in. De wagen remt voor huisnummer 2554, het adres van de fietsenwerkplaats van de vader van Sergio en Peter Tormen en er komen enkele agenten van de geheime politie uit, die de werkplaats binnenstormen en de in de werkplaats rondhangende Luis Guajardo arresteren. Guajardo is pas 22, een jongen nog, hij heeft enige bekendheid vergaard als amateurwielrenner maar bovenal is hij een briljante student die zijn studie tot bouwkundig ingenieur na de staatsgreep van Pinochet heeft stopgezet om zich nuttig te maken in het linkse verzet. Er gaan geruchten dat hij aan een snelle opgang bezig is binnen de MIR, de Movimiento de Izquierda Revolucionaria, een linkse guerrillabeweging.

‘Kennen jullie hem?’ vraagt een van de agenten, terwijl Guajardo naar de Chevy wordt geleid.
Peter zegt niets, kijkt zijn broer aan.
‘Gewoon een klant,’ zegt Sergio Tormen.
De agent haalt zijn schouders op en loopt de winkel uit.

Een paar uur later keert de Chevy terug. De agenten zijn Guajardo’s tas vergeten, die nog altijd in de werkplaats staat. Ditmaal vragen ze niets meer aan Sergio en Peter, maar arresteren hen allebei.

Peter en Sergio worden geblinddoekt achter in de Chevy gezet. Steeds als een van hen aanstalten maakt om zijn mond open te doen, schreeuwt een van de agenten dat ze hun mond moeten houden. Ze worden naar een soort compound aan de Calle Londres gevoerd, een non-descript gebouw waar ze gevangen worden gehouden met andere van guerrilla-activiteiten verdachte jongens en mannen. Guajardo is daar al; hij zegt niets en kreunt onophoudelijk. Later zal Peter horen dat hij zich op weg naar de compound uit het busje heeft geworpen en vermoedelijk zijn heup heeft gebroken.

Na twee dagen wordt Peter Tormen vrijgelaten, zomaar opeens, in een buurt waar hij nog nooit is geweest, aan de andere kant van O’Higgins Park. Het schemert, hij heeft geen idee hoe hij thuis moet komen.

‘En mijn broer?’ vraagt hij.
‘Je broer niet!’ Ergens wordt een deur dichtgesmeten.

Sergio Tormen en Luis Guajardo komen nooit meer terug. Ze verdwijnen zonder een spoor achter te laten, zoals zoveel Chilenen die zich in die periode op welke manier dan ook bezighouden met ‘subversieve activiteiten’.
Vijf dagen na de inval in de Calle Dionisio dient moeder Lucia Tormen een officieel beroep in tot vrijlating van haar zoon. Als reactie uitblijft, ketent ze zich vast aan het toegangshek van het Ministerie van Justitie. Later zal haar verzoek alsnog worden afgewezen. Volgens het officiële regeringsstandpunt is Sergio Tormen nooit gearresteerd, dus kan hij logischerwijs ook niet vrijgelaten worden. Het gebouw aan de Calle Londres is niks anders dan een groot kantoor van de DINA, de geheime dienst. Geen arrestant te bekennen. Nee, schrijft het Ministerie van Justitie aan de families Tormen en Guajardo, uw zonen zitten vast al lang hoog en droog in Argentinië. Lucia houdt hoop, ook al krijgt die hoop elke dag meer wanhoopskartels. Ze begint mentalisten en helderzienden te bezoeken, en de rest van haar tijd besteedt zij aan petities en protestacties. Dat haar zoon Richard in 1975 goud wint op de Pan-Amerikaanse Spelen, ontgaat haar grotendeels.

Vanwege zijn geweldige prestatie krijgt Richard bij thuiskomst in Santiago een ere-ontvangst in La Moneda, Pinochets presidentiële paleis. Het is een ongemakkelijke bijeenkomst.

‘Gefeliciteerd met uw prestatie!’ roept Pinochet hartelijk, en hij slaat Richard op zijn schouder.
Richard glimlacht. ‘Dank u, meneer de president. En dank ook voor de ontvangst.’
‘Het is graag gedaan,’ antwoordt Pinochet. ‘U bent een voorbeeld.’
‘Zou ik u eens iets mogen vragen?’ vraagt Richard.
Pinochet knikt, ietwat verbaasd. Hem wordt zelden nog een vraag gesteld die niet uitvoerig is voorbesproken. ‘Maar natuurlijk.’
‘Waar houdt u mijn broer gevangen?’

Pinochet blijft uiteindelijk zeventien jaar aan de macht. Aan het eind van zijn leven worden steeds meer gruwelijke details over zijn bewind boven water. In zijn laatste jaren durven meer en meer gewone Chilenen tegen hem op te staan. Zaak 20.058, de zaak van de verdwijning van Sergio Tormen en Luis Guajardo die in 1989 na eindeloos heen- en weergeschuif door een militaire rechtbank definitief leek te zijn gesmoord in bureaucratisch geharrewar, wordt nogmaals behandeld, en dit keer toegewezen. In 2000 is Cynthia Tormen, Sergio’s zus, de aanklager van dienst. Op 11 mei van dat jaar wordt onder meer Pinochet officieel aangeklaagd. Zes jaar later, op 21 maart 2006, worden Marcelo Moren Brito, Manuel Contreras Sepulveda en Osvaldo Romo Mena, drie van de leidinggevenden van DINA die verantwoordelijk waren voor talloze ontvoeringen, eindelijk veroordeeld.

Peter Tormen woont nog altijd in Santiago. Foto’s tonen een magere man, met dunne benen en opgezwollen knokkels. Hij is de eindeloze belangstelling voor zichzelf en zijn familie zat; op mails van een auteur die hem als hoofdpersoon in een jeugdroman opvoert, reageert hij niet. Het pleintje-met-speeltuin dat naar zijn broer is vernoemd, bevindt zich aan de andere kant van de stad. De enige herinnering aan het verleden hangt aan de muur van zijn fietsenreparatiezaak aan de Avenida las Condes: een ingelijste foto van die Ronde van Chili 1987. Een jonge Peter Tormen, op het Legnano-frame dat nog van zijn broer was geweest.

Frank Heinen