Gaston RebryGaston Rebry (29 januari 1905 – 3 juli 1953)

Gaston Rebry leerde fietsen op een rijwiel met houten velgen, omgord met ingevlochten molenaarstouw. Geld voor een fiets met lucht in de banden was er niet in het kinderrijke gezin.

Driemaal won hij Parijs-Roubaix, eenmaal de Ronde van Vlaanderen.
Hij, en niemand anders, was de eerste echte Monsieur Paris-Roubaix.

O, wat had Gaston Rebry nog talloos veel meer wedstrijden kunnen winnen, ware het niet dat hij sprintte als een, nu ja, drol. In de laatste meters was de jongen uit Rollegem-Kapelle zo rap als een door een omaatje bestuurde Deux Chevaux in een woonwijk.

De enige manier voor hem om toch nog af en toe een koersje te winnen, was wegrijden bij de rest, harder en onweerstaanbaarder wegrijden en solo aan de meet komen. En dat deed hij, vooral als de koers over de kasseien tussen Parijs en Roubaix voerde.

Rebry was een klassieke coureur, een zoon van de Vlaamse klei ook. Ieder cliché dat ooit door wie dan ook is bedacht en inmiddels zo afgekloven is als de nagelriemen van een nagelbijtverslaafde, lijkt van toepassing te zijn op de mythische figuur van Gaston Rebry.

Iedere omschrijving blijft aan hem kleven als een zuurtje aan de binnenkant van een broekzak:
Flandrien.
Labeur.
Gewone jongen (van het volk).
Zoon uit een groot, arm gezin.
Erbarmelijke landwegen.
Stoempen.
Snot.
Die houten fiets…

Het leven van Gaston Rebry lijkt een recept voor schrijvers die nog eens het verhaal van een Flandrien willen vertellen.

Gaston RebryGaston Rebry (10 juni 1933 – 5 januari 2007)

Gaston Rebry werd geboren als zoon van een kroegeigenaar in Wevelgem. De kroeg heette Parijs-Roubaix; zijn vader was een bier tappende legende dankzij drie zeges in die wedstrijd.

Gaston was een veelbelovende jonge coureur, door zijn aderen stroomde het wielerbloed dat van zijn vader genetisch aan hem had overgedaan. Hij vermaakte zich op trainingen, blonk uit tijdens wedstrijden, maar beleefde niet het bijna religieuze plezier dat zijn vader moest hebben gehad toen hij er op de kasseien vandoor ging.

Er was iets in Gastons leven dat hem nog dierbaarder was dan de koers: de kunst.

Rebry besloot Kunst te gaan studeren, maar toen zijn vader in 1953 stierf aan een hartkwaal, vertrok hij naar zijn zus, die naar Montreal was geëmigreerd.

Eenmaal in Canada werd hij overvallen door de schoonheid van de natuur, de verschillen tussen de seizoenen en de kleurenpracht van de bossen en de meren, die een uitgestrektheid bezaten die hij, de tekenaar uit het kleine Vlaanderen, nauwelijks voor mogelijk hield.

En hij vertrok, zijn zus achterna, de kunst tegemoet.

In Canada werd Rebry langzaam een met de natuur, zijn schilderijen blonken uit in een impressie van een wereld die nog niet bezoedeld leek door de mens. Een paradijs schilderde hij, vol blauwe luchten, groene wouden en af en toe een voorbijkolkende rivier. Hij kopieerde de natuur niet, hij reconstrueerde haar, met de middelen en het talent dat hij daarvoor tot zijn beschikking had.
Wie zijn schilderijen nu bekijkt, hoort het ruisen van de wind door eeuwenoude bomen, het zachte getik van regendruppels in een meer of de lome stilte van een felgekleurde zomerdag.
Rebry’s schilderijen zijn een eerbetoon aan de natuur, een welgemeend ‘dankjewel’ voor al het moois dat de mens om zich kan zien.

Gaston Rebry stierf in 2007, zijn schilderijen zijn nog altijd populair en hangen overal ter wereld. Hij heeft de naam van zijn vader alle eer gedaan, al was het niet op de manier die je zou verwachten van de zoon van een drievoudig winnaar van Parijs-Roubaix.

Frank Heinen