Vijf april valt in 1932 op een zondag. In de reusachtige Messehallen in Leipzig hebben zich vijftigduizend mensen verzameld. Ze juichen Adolf Hitler toe, kersvers leider van de NSDAP. Vijf kilometer verderop wordt het zomerseizoen op de baan van Leipzig-Lindenau geopend. Onder hen een jongen van negentien jaar.

Zijn naam is Albert Richter.

Eigenlijk was Albert Richter voorbestemd voor de muziek. Zijn broers speelden al – Karl saxofoon en Josef klarinet – en zijn vader overtuigt Albert op jonge leeftijd van de schoonheid van de viool.

De familie woont aan de SommeringstraBe op nummer 72. Pa Richter is gipsmodelleur, een vergeten ambacht. Veel verdient hij niet; de SommeringstraBe vormt het hart van de Keulse arbeidersbuurt.

Albert Richter vindt vioolspelen leuk, bezit zelfs een zeker talent, maar zijn stiekeme liefde is de fiets. In het vooroorlogse Keulen zindert de lucht van wielerenthousiasme; Matthias Engel is de held van de stad. Wanneer Albert uit school komt, kijkt hij ademloos naar diens trainingen op de wielerbaan.

Vanaf z’n zestiende neemt Albert zelf ook deel aan wedstrijden. In het geheim, zijn vader mag er niks van weten.

De prijzen die hij wint, verstopt hij onder z’n bed.

Aan dat dubbelleven komt een einde wanneer hij bij een zware val zijn sleutelbeen breekt en zes weken in bed moet blijven. Met horten en stoten biecht hij zijn vader zijn geheime hobby op. Die ontsteekt hierop in een nooit eerder geziene woede.

Maar verbieden doet vader Richter het fietsen niet.

1932  is Albert Richters eerste jaar bij de volwassen coureurs. Hij wint onmiddellijk de prestigieuze Grand Prix de Paris en op 3 september wordt hij zelfs wereldkampioen sprint bij de amateurs. Wanneer hij terugkeert in Keulen, wordt hij met een koetsje van het station gehaald. Na een rijtoer, inclusief ereronde over de Neumarkt, blijkt het huis aan de SommeringstraBe helemaal versierd.

Albert staat onder leiding van de vaderlijke Ernst Berliner, een bekende figuur in de Duitse wielerwereld. Berliner beschouwt Richter als de zoon die hij zelf nooit heeft gehad en raadt hem aan in het daaropvolgende jaar een tijdje in Parijs te gaan wonen, om regelmatig te trainen met de sterkste baanrenners ter wereld.

De periode in Parijs – en zijn internationale netwerk van collega’s, concurrenten en vrienden – zal van Albert Richter een wereldburger maken, een man voor wie nationalisme en vaderland abstracte begrippen zijn.

De nazi’s houden Richter scherp in de gaten. In wezen is de grote, oersterke, blonde, blauwogige wereldkampioen het toonbeeld van het Arische ras, maar tegelijk wordt Richter bijgestaan door een miezerige jood en weigert hij zich aan te sluiten bij het Deutschen Radfahrer Verband, dat onder directe leiding van de Partij staat.

Bij de wereldkampioenschappen van 1934 is Richter zelfs de enige van alle deelnemers die weigert een Hitlergroet te maken. Bovendien draagt hij niet de nieuwe Duitse tenues met de swastika, maar een doffe oude, met een adelaar op de borst.

Richter koerst minder en minder in Duitsland, zodat hij zich kan blijven laten begeleiden door Berliner. Wanneer hij weer eens een wedstrijd wint, halen Duitse kranten allerlei trucs uit de kast om de winnaar wel maar diens begeleider toch vooral niet op de foto te krijgen.

Een bijkomend probleem voor de Duitse autoriteiten is dat Richter zo allemachtig populair is onder collega’s en publiek. Grote concurrenten als de Nederlander Van Vliet en de Belg Scherens zijn onder de indruk van zijn fysieke kunnen en zijn faire manier van koersen. Ze noemen hem een Spassvogel.

Duitse fans maken zelfs een liedje over Richter – het eerste couplet gaat zo:

O mog der blonde Sohn vom Rhein,
Erfuller unserer Wunsche sein,
Damit es heiss: Bei unserm Richter
Kommt gar kein andrer auf den Trichter.

Naarmate de oorlog dichterbij komt, neemt de druk voor Richter om met Berliner te breken schier onmenselijke vormen aan. Hij voelt zich in de gaten gehouden en tegengewerkt – vermoedelijk terecht.

Op 9 december 1939 rijdt Richter zijn laatste wielerwedstrijd op Duitse bodem. Hij wint de GP van Berlijn. Veel van zijn vroegere tegenstanders zijn inmiddels opgeroepen voor het leger. Richter ook, maar hij fietst door. Na de wedstrijd in Berlijn zegt hij daarover tegen een journalist: ‘Ik kan niet op mensen schieten. Ik hou van mensen.’

Eenmaal in het hotel krijgt hij het bericht dat in Keulen de Gestapo voor hem aan de deur is geweest.

Twee weken later keren ze terug, nu is Albert wel thuis.
Twee officieren vragen hem officieel zijn samenwerking met Ernst Berliner te beëindigen.
Albert Richter weigert.
Als de agenten weer vertrokken zijn, neemt hij zijn beslissing: in dit land wil hij niet langer zijn. Hij vlucht.

Op 31 december 1939, om 09:16 uur, neemt Albert Richter op het centraal station van Keulen de trein naar Basel. Hij heeft een kleine koffer bij zich, een paar ski’s en zijn fiets.

In de banden van die fiets zit 12.700 D-Mark aan contanten. Dat geld is voor een joodse vriend die Albert nog uit Keulen kent, ene Alfred Schweizer, die een paar weken eerder al naar Zwitserland is gevlucht en die het geld zolang bij hem in bewaring heeft gegeven.

Albert deelt zijn coupe met de Nederlandse renners Cor Wals en Kees Pellenaars. Rond 18:00 bereikt de trein de grensovergang in de buurt van Lorrach. Douanebeambten komen de trein binnen en vragen sommige passagiers hun bagage te openen.

Bij Albert Richter hebben ze onmiddellijk beet. Hoe de douaniers zo exact wisten waar en bij wie ze moesten zoeken, wordt nooit helemaal opgehelderd. Om half zeven ’s avonds wordt Albert Richter afgeleverd bij de gerechtsgevangenis van Lorrach en in cel nummer 29 opgesloten.

Twee dagen later pas wordt de familie Richter ingelicht over de arrestatie. Alberts broer Josef vertrekt op stel en sprong naar Lorrach, waar hij zich bij de hoofdingang van de gevangenis meldt.

De bewaker daar vertelt hem dat hij Albert gisteren nog heeft gezien, en dat deze een opgewekte indruk op hem maakte.

De volgende ochtend wordt dit verhaal herroepen. Albert Richter, zo meldden de autoriteiten, is dood.

Zelfmoord door ophanging.

Weer twee dagen later brengt de Duitse wielerbond naar buiten dat de grote Richter is omgekomen bij een noodlottig skiongeval in het Zwarte Woud. Het bericht wordt door verschillende Europese kranten, waaronder De Telegraaf, overgenomen.

In het artikel dat het Duitse bondsblad aan hem wijdt, worden in vogelvlucht zijn belangrijkste successen doorgenomen. Het stuk eindigt met de zin: ‘Zijn naam zal bij ons nooit meer genoemd worden.’

(Enkele weken na Richters dood verklaart een van de doktoren die hem in het mortuarium heeft gezien, dat hij geen sporen van verwurging op het lichaam had aangetroffen. Wel had hij gezien hoe Richters hemd onder de bloedvlekken zat, en dat er in zijn rug een wond zat die wel erg veel op een kogelwond leek).

Op 10 januari 1940, een woensdag, wordt Albert Richter begraven, op de begraafplaats van Ehrenfeld. De stilte van de rouw ligt onbeweeglijk in de windstille ochtend.

Het enige geluid dat te horen is, is het gesmoorde snikken van Frieda Richter.

PS1

Het is nooit duidelijk geworden of en door wie Albert Richter is verraden, noch wie hem uiteindelijk om het leven heeft gebracht. Voor wat betreft het eerste heeft de verdenking lange tijd gelegen op Peter Steffes, een van Richters concurrenten op de baan, en diens begeleider Werner Miethe. Toen Steffes en diens vrouw in 1990 voor de ARD-documentaire ‘Auf der Suche nach Albert Richter – Radrennfahrer’ met die beschuldiging werden geconfronteerd, liep het interview met het bejaarde echtpaar volkomen uit de hand.

Steffes en Miethe zijn nooit ergens voor veroordeeld. Na de oorlog leefden zij in opvallende luxe in de hogere Keulse kringen.

Wat betreft de executie: daarvoor zijn verschillende kandidaten: de Gestapo te Lorrach was berucht om zijn gewelddadigheid. Het is mogelijk dat de beruchte SS’er Viktor Brack het bevel tot het doodschieten van Albert Richter gegeven heeft.

PS2

Het geld dat Albert Richter tijdens zijn loopbaan verdiende, is nooit bij zijn familie beland. Jarenlang heeft Josef Richter getracht het op verschillende buitenlandse bankrekeningen gestalde vermogen naar Duitsland te krijgen – zonder resultaat. Hij vroeg zelfs vroegere collega’s van Albert om te bevestigen dat zijn broer niet was omgebracht omdat hij een nazi was. Op 23 januari 1956 stuurt Arie van Vliet het volgende briefje naar Keulen: ‘Met deze verklaart ondergetekende, dat zijn gestorven Duitsche collega Albert Richter uit Keulen absoluut anti-nazi was en dit ook met de dood heeft moeten bekopen. Hij was een fair sportman en collega.’

PS3

In 1966 werd het onderzoek naar Albert Richters dood gesloten. Officiële lezing: zelfmoord door ophanging.

PS4

In 1978 publiceerde de Oost-Duitse auteur Herbert Friederich een roman, op basis van het leven van Albert Richter, Zeven jaren van een wielrenner.

PS5

Sinds 1996 heet het Keulse velodrome het Albert Richter Stadion.

Bronnen o.a.:

  • Bron: o.a. Renate Franz, Der vergessene Weltmeister.
  • ‘Auf der Suche nach Albert Richter – Radrennfahrer’ ARD-documentaire uit augustus 1990.
Frank Heinen