Jose en Victoria Trueba leerden elkaar kennen aan het begin van de twintigste eeuw in het Spaanse dorp Torrelavega. Ze trouwden en kregen er acht kinderen.
Hoeveel de kinderen van Jose en Victoria ook van hun ouders hielden; ze hielden nog net iets meer van de fiets. Allemaal wilden ze fietsen, maar in een gezin van tien kon er van dat soort aankopen geen sprake zijn.
Vicente, de derde in de rij, verlangde naar een eigen fiets zoals pubermeisjes naar een boybandlid kunnen verlangen. Maandenlang verdiende hij geld bij, met het poten van duizenden aardappelen op de akkers net buiten het dorp. Zijn nagels waren zwart, zijn handen leken soms nooit meer schoon te zullen worden en zijn gezicht had de gelooide caramelkleur van iemand die altijd buiten is.
Uiteindelijk kocht de kleine Vicente een fiets. Het was een tweedehandsje, eentje zonder versnellingen bovendien. Hij deelde hem met zijn broers, en met de jongens uit de straat.
Het onvermijdelijke gebeurde: op een dag was de fiets spoorloos verdwenen, als een gepote aardappel die niet groeien wil.
De zoons van Jose Trueba waren ontroostbaar.
Aangedaan door zoveel verzameld verdriet onder een dak, kocht Trueba senior niet lang daarna een nieuwe fiets voor hen. Een gloednieuwe dit keer, van een heus Brits merk, met versnellingen en alles.
Jose junior, de oudste broer, begon onmiddellijk met het rijden van wedstrijden met het ding. Hij had talent, begon eigenlijk onmiddellijk met winnen. Toen hij een nieuw, nog scherper, nog sneller model nodig had, erfde Vicente de fiets uit Groot-Brittannië, het land dat wel drie landen verderop lag, het land waar de regen altijd viel, althans, dat had hij geleerd.
In zijn eerste wedstrijd, een criterium in en rond het dorp, werd Vicente Trueba tweede. Hij baalde, de prijs – een scheermesje van Gillette, ging mooi aan zijn neus voorbij.
Hoeveel hij ook van het fietsen hield; wedstrijden konden hem maar matig interesseren. Hij mat graag zijn krachten met andere renners, maar uitsluitend bergop, op het terrein waar Vicente Trueba plotseling over een extra accu leek te beschikken.
Het winnen van wedstrijden interesseerde hem hoegenaamd niets.
In 1930 werd hij door de Spaanse wielerbond gevraagd om namens Spanje deel te nemen aan de Tour de France. Vicente werd 24e – niet slecht voor een beginner. Toch baalde hij weer, net als toen met dat mesje van Gillette.
Sterker nog: hij schaamde zich.
Weken had hij zich een slag in de rondte gefietst, hij wist van voren niet meer of hij van achter nog wel leefde en wat had het hem opgeleverd?
Nada.
Het jaar daarna zagen ze hem dan ook niet meer terug in Frankrijk. Liever reed hij, de geboren klimmer, de dwerg op wielen, zijn wedstrijdjes voortaan op de baan, daar waar het geld eeuwig tegen de plinten leek te klotsen.
Pas in 1932 keerde hij terug in de Tour, als onafhankelijke dit keer. Trueba werd 27e in het klassement en won wederom geen etappe. Toch was er iets veranderd, iets wezenlijks: Vicente Trueba was de ster van de ronde. Als onafhankelijke, verstoken van ploegmaats, verzorgers, aanspraak en hulp; eenzaam als een schaap dat aan de verkeerde kant van het hek verzeild is geraakt, stal hij de harten van de mensen. Zijn eindeloze demarrages op iedere stijgende meter deden de rest.
Dat jaar was hij met afstand de beste klimmer van het hele pak, de meest gevleugelde vogel, de snelste als het traag ging. De organisatie besloot een dergelijke prestatie te belonen en besloot vanaf de volgende editie een heuse bergprijs in te stellen.
Eindelijk kreeg Vicente de eer die hem toekwam.
Trueba won die eerste bergprijs ook, vooral dankzij een imposante beklimming van de Galibier. Een dag later noemde Henri Desgranges hem in zijn krantencolumn ‘De Vlo van Torrelavega’.
Het was sowieso het jaar van glorie voor Trueba, want in het eindklassement eindigde hij als zesde. Na die Tour kreeg hij grote sommen prijzengeld en startgeld voor criteriums op zijn rekening gestort.
Overal waar hij kwam, leek het alsof de Tourwinnaar binnenkwam. Dat was niet zo: Trueba liep slechts binnen.
Twee jaar later stopte hij; een comeback in het nationale circuit tijdens WO II ging volkomen de mist in.
De carrière van Vicente Trueba was voorbij, maar hij had zijn geld nog, het geld dat hij als vlo had verdiend met het van dal naar bergtop springen, jaren achtereen. Samen met zijn broers investeerde hij in onroerend goed in de haven van Santander, maar na een grote, allesverwoestende brand nam hij zijn verlies en sprong naar Madrid, waar hij een bescheiden leven leefde en in 1986 overleed.
Ergens in de straten van Torrelavega maakte in die dagen een kleine vlo zijn eerste, voorzichtige sprongetjes. Zijn naam was Oscar Freire.
- Voorpublicatie ‘Fietsen om niet aan te komen’ van Frank Heinen - 30/04/2021
- Vergeten wielrenner: José Beyaert - 20/04/2021
- Vergeten wielrenner: Rebecca Twigg - 01/04/2021