Site pictogram HET IS KOERS!

Vier parcoursadviezen voor een aantrekkelijke Tour de France

De Tour. Vaak is de voorpret mooier dan de koers. Voor een wielerfan, francofiel, en geografische geek, is het voorspel rondom het parcours de grootste voorpret. Opzoeken welke cols ze dit jaar weer aandoen, kijken in welke streken de karavaan dit jaar neerstrijkt waar ik ooit zelf heb gefietst, ik vind het zalig.  Alleen, om heel eerlijk te zijn, valt na het voorspel het echte werk steeds vaker een beetje tegen. Deze Tour bleef voor mij steken op een magere voldoende, en dan vooral vanwege het mirakel dat zich op de voorlaatste dag ontvouwde.

Wat maakt een koers boeiend, stelde ik mijzelf de vraag nadat ik na een van de bergetappes toch enigszins teleurgesteld afdroop. Onvoorspelbaarheid en herinneringswaarde, waren de woorden die bleven hangen. Een koers die op 50 kilometer van het einde zich nog in 35 verschillende scenario’s kan ontvouwen, dat beklijft. Net als een boek, waarin het plot onverwachte wendingen neemt, of personages zich ontwikkelen, is dat bij koers net zo. Een romcom waar je het einde al vanaf het begin kan uittekenen is af en toe lekker om je gedachte bij uit te zetten, maar die voorspelbaarheid moet niet te veel in de grootste koers van de wereld zitten.

De parcoursbouwers van de Tour erkennen dat het de afgelopen jaren teveel van het zelfde was, zeker in de vaak saaie eerste week. Kudos voor de eerste week die deze jaar werd ontworpen. Dat die eerste week alsnog tegenviel, is wat mij betreft niet te wijten aan Thierry Gouvenou (parcoursbouwer van de Tour), maar aan de renners zelf die de mogelijkheid tot initiatief lieten schieten uit angst voor verzuurde benen in de derde week. Over die koerstactiek kun je weer een andere column volschrijven, ik wil het hebben over dat wat de ASO wel zelf in de hand heeft: het parcours.

Ik wil kijken naar verbeterpunten voor het Tour de France-parcours. Daarin kijken we eerst naar de trends die we in de laatste jaren zich zien ontvouwen:

Op de mindere tijdritkilometers na, die in mijn ogen voortkomt uit een redeneerfout, valt er voor de overige drie trends zeker wat te zeggen. Hoewel ik de beweegredenen erachter begrijp, denk ik dat de implementatie ervan soms te wensen overlaat. Daarom pleit ik voor een aantrekkelijkere Tour de France door vier parcoursaanpassingen:

  1. Herwaardering van de tijdrit: minimaal twee tijdritten waarvan één in de eerste week

Christian Prudhomme heeft de tijdrit langzaam maar zeker uit de Tour de France weggegumd. Sommigen betichten hem van flagrant chauvinisme omdat de tijdrit de Franse kansen verkleint, ik weiger dat te geloven. De enige echte Franse kanshebber, Thibaut Pinot, rijdt een prima tijdrit vergeleken met de meeste klimmers, en ook ’s lands lieveling Alaphilippe kan goed tegen de klok rijden.

Prudhomme beweerde hij in 2016 dat een tijdrit ‘te vaak de race blokkeert’, en ook beargumenteerde hij dat door de kleiner geworden verschillen bergop, de tijdrit te beslissend dreigt te worden in het eindspel om de secondes. Die laatste denktrant is een interessante, want je zou ook andersom kunnen redeneren. Doordat het veld zo dicht bij elkaar blijft liggen, durft nog niemand va banque te gaan. Renners hebben allemaal nog een goede positie te verliezen, en wie veel te verliezen heeft pokert niet, maar rekent.

Een perfect voorbeeld daarvan zagen we deze Tour, waarin de eerste 5 tot 7 dagen niemand ook maar een plaagstoot durfde uit te delen in etappes die zich daar prima voor leenden. Een dozijn aan renners stond op een paar seconden van elkaar, en de angst om die positie te verspelen, gecombineerd met de bijna-angst om de gele trui te vroeg te veroveren, leidde tot passiviteit alom. Het zegt veel dat uiteindelijk de waaiers, niet de bergen, voor de eerste gaatjes in het klassement zorgden.

De oplossing: plaats een flinke tijdrit in de eerste week. Daarmee dwing je de klimmers ‘hun kot uit’, dwing je de teams na te laten denken over een offensieve tactiek. Los van het bovenstaande is er ook een principieel argument te berde te brengen voor wie in een grote rondewinnaar de beste coureur wil zien. Wie de Tour moet winnen moet van alle disciplines thuis zijn. Van Contador tot Anquetil, van Indurain tot Merckx, de grootste kampioenen konden het allemaal. Een Tour met 8 bergritten en 35 kilometer tegen de klok is uit balans geraakt. Daarnaast, wie na het secondenspel van de tijdrit afgelopen zaterdag nog durft te beweren dat tijdritten saai zijn moet een andere hobby zoeken.

  1. Laat de bergetappe niet eindigen met de zwaarste klim

Terugkomend op de eerder gestelde vraag, wat maakt een koers leuk: een speelfilm waarvan je na de eerste paar scenes wel een donkerbruin vermoeden hebt hoe het restant verloopt zijn niet de IMDB-toppers. Zo is het ook met koers, wie halverwege de etappe inschakelt en doorheeft: hier gaat niet zoveel gebeuren tot het einde van de rit doet niet aan klantenbinding van de sport.

Zo gaan de meeste vlakke etappes, en die neem je als koersliefhebber op de koop toe. Nancy-Metz, een paar vluchters, een peloton dat ze opslokt en een massasprint; een even gangbaar als saai recept. Maar tegenwoordig lijden sommige bergetappes ook aan ernstige voorspelbaarheid. Neem de etappes naar Grand-Colombier en Col de la Loze, het was, op de laatste paar kilometer na eigenlijk helemaal niet zo interessant. Tuurlijk, er vloog wel eens een (semi-)favoriet van het treintje af, maar het gegroepeerde rijden wat norm is geworden, gecombineerd met het uitgetekende parcours, zorgde voor weinig vuurwerk tot de laatste kilometers.

Het uitgetekende parcours? Jazeker. De keuze van de Tourdirectie om de finish te leggen op twee loeizware klimmen remt de koersdrang. Wie weet dat hij nog een mokerzwaar toetje krijgt opgediend, schept niet extra op bij het hoofdgerecht. Wie weet dat de zwaarste kilometers nog in het verschiet liggen, is als de dood voor een inzinking ver voor de finish. Zo’n parcours resulteert in bedeesd koersgedrag tot de laatste kilometers, en bestraft de renners die oorlog durven maken van ver.

Daarom, positioneer de zwaarste klim niet als aankomst bergop, maar als één-na-laatste klim of met nog kilometers voor de boeg naar de finish. Neem de etappe over de Iseran vorig jaar (die spijtig genoeg moest worden onderbroken), waarin Bernal het aandurfde om op 45 kilometer van de ‘finish’ aan te gaan op de zwaarste klim, of neem de beroemde glorietocht van Froome over de Finestre in de Giro, waar hij op 81 kilometer (!) van de finish iedereen de moeder reed. Het recept: zwaarte ver voor de finish. Wat volgde was 2,5 uur lang koersplezier, wat ik zelfs als groot Dumoulinfan moest erkennen. De les: door de zwaarte naar voren te positioneren geef je ruimte aan ploegentactiek, onvoorspelbaarheid en dus koers.

  1. Varieer met het aantal, en plaatsing van de bonificatiesecondes op een bergtop

Een van de initiatieven in de Tour die ik toejuich de laatste jaren zijn de introducties van bonificatiesecondes op bergtoppen. Alhoewel de klassementsrenners er dit jaar maar mondjesmaat animo voor hadden, biedt het principe een stimulans om al eerder het neus aan het venster te drukken. In de afgelopen twee Tours lagen alle bonificatiesecondes op de laatste berg, op z’n verst een goede 15 kilometer van de finish. Ook waren de beloningen (8, 5 en 2 seconden) nog wat karig, al is het in het secondenspel dat de Tour is ook weer niet peanuts.

Waarom geen bonificatie bij een eerste berg van de dag? Waarom geen bonificatiesecondes bij een ‘Cima Coppi’, het hoogste punt dat een grote ronde bereikt? Waarom altijd hetzelfde aantal secondes hanteren, waarom niet 20 secondes? Juist in een wedstrijd die door de commerciële belangen en de wurggreep van ploegendominantie steeds eerder in een voorspelbare plooi wordt gelegd, mag de Tourorganisatie iets vaker, en uit een iets gevarieerder vaatje tappen om koersdrang te belonen.

  1. Verminder het aantal bergritten, maar verhoog het aantal hoogtemeters

Deze Tour bevatte, als we ruim rekenen, maar liefst 9 bergritten. Zowel de Jura, Centraal Massief, de Vogezen als de klassieke Alpen en Pyreneeën werden aangedaan. Dat is geen unicum, wel uitzonderlijk. Toch was het aantal aanvallen op of in de gele trui op een paar vingers te tellen. Hoe komt dat? Ook dit kun je afdoen met de dooddoener ‘de renners maken de koers’, maar het zet mij wel aan het denken. Vaak werd de afwachtende houding van de renners en de ploegen goedgepraat met de gedachte dat al het zware werk nog zou komen, maar in de zware etappes in de laatste week was het vuurwerk ook spaarzaam.

Mijn suggestie: teken maximaal 6 bergritten uit per grote ronde. Het voelt contraintuïtief voor mij als liefhebber van de bergrit, maar toch denk ik dat dit spanningsbevorderend kan zijn. Wie als ploeg minder opties heeft om bergop het verschil te maken, moet het verschil wel maken in die ritten die zich ervoor lenen. Zorg dan echter wel dat die ritten die je in het midden- of hooggebergte uittekent, genoeg zwaarte hebben, en juist zijn uitgetekend (zie punt 2) voor koers. De koninginnenrit deze Tour bevatte 4000 hoogtemeters, in de Giro is dat dit jaar 5600 hoogtemeters.

Denk ook goed na over de volgorde van de ritten, ook de rustdagen in ogenschouw nemend. Teveel bergritten achter elkaar is vaak een recept voor passief koersgedrag in de eerste bergritten. Wat dat betreft viel de Tourdirectie niets kwalijk te nemen voor de knap samengestelde eerste week, met bergen op het menu in rit 2, 4 en 6. Het verleden wees echter vaak uit dat een eerste bergrit op de vrijdag, met de pijn van zaterdag en zondag al opdoemend in je achterhoofd, weinig koersstimulerend werken. De laatste rit voor de rustdag mag het zwaartepunt van de week vormen. Renners zijn eerder bereid zich leeg te rijden als ze een langere massage voor de boeg hebben.

Soit, bovenstaande punten gaan niet er opeens voor zorgen dat de Tour qua belevingswaarde van een 5,5 naar een 9 schiet. Uiteindelijk heb je knotsgekke renners nodig als een Pogacar en Contador die koers durven (en ook kunnen) maken. Ik geloof echter wel dat bovenstaande punten leiden tot meer onvoorspelbaarheid, meer koerslust en meer herinneringswaarde. Want de sport boeiend maken voor de jongere generaties, die qua afleiding een heel palet aan alternatieven hebben die meer prikkels geven, is noodzakelijk om het wielrennen op de lange termijn levensvatbaar te houden.

Mobiele versie afsluiten