Het is februari maar van winter is geen spoor te bekennen. Wel regent het vrijwel elke dag en met een verontrustende regelmaat jaagt er elk weekend een storm door onze windstreken. Toch zit ik alweer met goesting  op de racefiets. Eigenlijk was ik dit jaar van plan om het kalm aan te doen met fietsen totdat het weer een keer lekker weer zou worden, en de dagen zodanig gelengd dat ik kon beginnen met wat relaxte rondjes ’s avonds doordeweeks. Hooguit in het weekend een keertje een stuk op de MTB, lekker spelen in het bos. Maar zie me nu in hondenweer dik ingepakt over modderige plattelandsweggetjes ploeteren. Het begon er mee dat de aanhoudende nattigheid het bos dusdanig in modderpoelen heeft veranderd, dat MTB’en niet meer leuk is. Bovendien heb ik mijn oude trainingsfiets weer rijklaar gemaakt. Dat neemt de zorgen over een vies wordende racer grotendeels weg. En zo begon het te jeuken. Helemaal toen ik halverwege de maand de eerste voorbeschouwingen op de Omloop Het Nieuwsblad las. Die wordt dit jaar op de 29ste, schrikkelzaterdag dus, gehouden. Enerzijds doet de gedachte aan koersen in februari in dit deel van de wereld, met bijbehorend weer, me huiveren; anderzijds raak ik er opgewonden van. Vlaanderen in het voorjaar is synoniem aan loodzware en o zo fascinerende koersen. Smalle, slingerende weggetjes afgewisseld door grote banen in het rommelige Vlaamse landschap. Malen op de grote plaat als het even rechttoe-rechtaan is, wat nooit lang duurt, want dan komt er weer zo’n korte, foeisteile helling. Het bloed dat in de keel kruipt bij de maximale inspanningen bergop, en dan bovenop de bergkes vol in de wind komen te zitten. Stuiteren over kasseistroken waarbij je ingewanden door elkaar worden gehusseld en je vreest dat je fiets elk moment uit elkaar kan rammelen. Maar in Vlaanderen is slecht wegdek niet voorbehouden aan kasseien, het komt in allerlei soorten en maten. De betonwegen zijn misschien nog wel het ergste. Doenk-doenk-doenk, elke naad tussen de betonplaten lijkt dieper en breder te worden naarmate de benen vermoeider raken. Op een gegeven moment kijk je bijna uit naar de kasseistroken, want daarvan weet je tenminste wat je kunt verwachten: een flink pak rammel weliswaar, maar kortstondig en onmiddellijk gevolgd door verlichting aan het einde van de strook. Het gedoenk op de betonplaten is als een uitgekiende marteling waarvan het einde nooit in zicht is. En uitkijken voor de gleuven in het midden van de weg, die in de rijrichting lopen: als je wiel daar in komt, maak je zomaar een doodsmak. Dat kan zelfs de meest ervaren streekjongens overkomen, kijk maar naar Sep Vanmarcke in de Ronde van 2018.

Die fascinatie voor keiharde man-tegen-mangevechten op de fiets in rotweer en in een troosteloze omgeving vind ik zelf eigenlijk best raar. Ik kom uit het oosten van Nederland, met zijn pittoreske maar geordende landschap en uitstekende wegen. Toch was het liefde op het eerste gezicht. Ik herinner me nog de eerste keer dat ik de Ronde van Vlaanderen op de tv zag. Het was in 1989, ik was 14 jaar. Ik keek nooit naar wielrennen, het kon me absoluut niet boeien. Als mijn vader de Tour keek, ging ik wat anders doen. Rooks en Theunisse die in de Tour van 1988 de boel op stelten zetten; het ging volledig langs me heen. Ik weet dan ook niet meer hoe, maar op de een of andere manier kwam ik voor de Ronde te zitten. Het was slecht weer, regen en wind. De helikopterbeelden lieten weinig meer zien dan een grijsgroene brei met daarin vage omtrekken van wielrenners. Het beeld wisselde naar een motorcamera. Ik zag een renner een stukje achter de motor rijden op een weggetje dat nauwelijks breder was dan een fietspad. Ondanks het spoor van spatwater en regen waarin de renner voortbewoog, zag ik op de schouders van zijn groene wielershirt rode balkjes met de naam Superconfex. Aan weerszijden van het weggetje lagen weilanden, lelijke Belgische huizen, boerderijen en overal drek. De motor ging een bocht door en daar zagen we de renner onderuit schuiven. Hij gleed nog meters door en kwam los van zijn fiets in de berm tot stilstand. Ai, dat zag er pijnlijk uit. Dat moest einde koers zijn. Maar nee, terwijl andere renners de bocht door suisden, krabbelde de renner op, raapte zijn fiets en bidon bij elkaar en stapte zo weer op om zijn weg te vervolgen! Ik bleef aan de buis gekluisterd. Het ging nog uren zo door, ik begreep niets van het koersverloop en wie wie was, maar ik bleef gebiologeerd kijken. Uiteindelijk zag ik Edwig van Hooydonk op de Bosberg zo maar weg stoempen bij de andere vluchters en winnen. Grienend als een kind onderging hij de huldiging en ik was opeens verknocht aan de wielersport. Wat een spektakel. Binnen een paar weken had ik een racefiets gekocht. Een mooie tweedehands Giant, nauwelijks, overgenomen van de oudere jongen voor wie ik een deel van zijn krantenwijk liep.

In de jaren die volgden, reed ik niet alleen zelf fanatiek wedstrijden, maar keek ook alle grote profkoersen als het maar even kon. Ik moet zeggen dat het niet altijd zo’n indruk maakte als die Ronde van 1989. Koersen konden saai zijn. We kwamen in het tijdperk van wondermiddelen die vooral Italianen en Spanjaarden leken om te toveren in fietsende raketten. Het peloton werd steeds minder snel uitgedund in de voorjaarsklassiekers. Op een gegeven moment werd de Amstel Gold Race een koers voor sprinters, ondanks de steeds langere aaneenschakeling van kuitenbijters die de organisatie wanhopig in het parcours propte. De renners walsten er op het buitenblad overeen. Toch sloeg ik nauwelijks een koers op de televisie over, tenzij ik zelf moest koersen. Maar aangezien mijn nieuwelingen- en juniorenkoersen meestal al ’s ochtends waren, kon ik na gedane arbeid met de benen omhoog voor de televisie liggen. Als er een keer een echt spannend koersverloop was, ging het meestal om een Vlaamse voorjaarsklassieker. Dat kon geen toeval zijn. Het parcours en het weer vormen vaak de ideale cocktail, of misschien is gifbeker een betere term, voor een bezienswaardig sufferfest. Nu, vele jaren later, besef ik dat het niet alleen de koers zelf is die mijn fascinatie veroorzaakt. Het is ook de herkenning. Ik heb zelf over die wegen gekoerst, ken de geuren en kleuren van de omgeving, het wringen in het peloton om je plek te behouden, de enorme spanning en het vreselijke afzien. Bovendien vinden deze koersen allemaal in het prille voorjaar plaats. Dan snakt het lichaam zodanig naar beweging in de buitenlucht, dat de geest ook zwaar in vervoering raakt van het kijken naar anderen die dat doen. Oftewel zijn niet alleen de benen nog fris, maar ook het televisiekijkende oog. Na een volledig klassiek voorjaar kijk ik nog wel uit naar de Giro, maar na de eerste week daarvan slaat de vermoeidheid wel toe. Tegen de tijd dat koersen als het vroegere Kampioenschap van Zurich of de Clasica San Sebastian op de kalender staan, ben ik zowel de fiets als het kijken van koersen eigenlijk wel zo’n beetje beu.

Maar op schrikkelzaterdag zit ik als een zenuwachtige nieuweling klaar voor de start van Het Nieuwsblad. Voor de televisie, wel te verstaan. Sporza. Het is voor het eerst sinds jaren dat ik een vrije zaterdag heb, zonder vrouw, kinderen of andere verplichtingen. Ik kan er weer eens helemaal voor gaan zitten. Na de voorbeschouwing met Sven Nys en Eddy Planckaert zit de sfeer er al helemaal in. Het weer is guur, het parcours is spannender dan ooit en behalve Peter Sagan en Mathieu van der Poel zijn de meeste klassiekerkanonnen present. En het is koers! Met nog meer dan 100 kilometer te gaan is er al een gevaarlijke breuk in het peloton, met meerdere oud-winnaars en de heersende wereldkampioen vooruit. Er is bijna geen kilometer lang rust en het veld wordt steeds gefragmenteerder. Ik zie de renners razen over de gebruikelijke Vlaamse rotwegen wier namen voor mij echter roemrucht en romantisch aanvoelen: Haaghoek, Paddestraat, Valkenberg, Molenberg, Jagerij, Berendries. En dan de Muur. Inmiddels is er een elite kopgroep met best wel grote meneren: winnaars van Kuurne-Brussel-Kuurne, Dwars door Vlaanderen, Parijs-Tours, het Europese Kampioenschap, een etappe en de gele trui in de Tour,  een vice-wereldkampioen, en één van de sterkste werkpaarden van het hele peloton. Maar de Muur kent geen enkele genade, het spat uit elkaar. Er blijven er nog maar twee over, en over de top komt er nog een derde op zijn tandvlees terug bij. De Bosberg brengt geen beslissing, het is alleen een lange rechtoplopende marteling die de koplopers met zijn drieën doorstaan. Het is nog geen 200 kilometer koers, maar dat is genoeg om ook deze professionals vakkundig te slopen. In de vlakke laatste kilometers wappert er nog een van de drie af,  gewoon leeggereden. De sprint-à-deux kent geen verrassing, de sterkste wint. Wow, wat een opening van het seizoen.

De Omloop stelt de kijker zelden teleur. Waarschijnlijk behoren enkele edities tot de meest memorabele koersen ooit. Denk bijvoorbeeld aan die van 2015, waarin Ian Stannard een kat-en-muis spel met 4 Quick-Steprenners in zijn voordeel beslechtte. Door andere verplichtingen kan ik de dag na de Omloop Kuurne-Brussel-Kuurne niet kijken, maar ik knijp al in mijn handen bij de gedachte aan de Italiaanse triptiek van Strade Bianche, Tirreno Adriatico en Milaan–Sanremo. Tegen beter weten in. Want de corona crisis houdt Noord-Italië in zijn greep. Van vrienden hoor ik dat ze zelf niet meer naar buiten mogen om te sporten, maar dat profs dat nog wel mogen. Alle sportevenementen worden afgelast, maar voor de wielrenners wordt misschien een uitzondering gemaakt. De commerciële belangen zijn immers groot, net als bij het profvoetbal, dat ook nog gewoon doorgaat, met lege tribunes weliswaar. Dan maar geen publiek bij de koers, zo lang we deze op de TV kunnen zien is het goed toch? Achteraf lijkt het naïef, deze hoop; het geeft aan hoe sterk ik als wielerliefhebber in het vroege voorjaar in een bubbel kom te leven. Tunnelvisie.

Ondertussen is de harde waarheid wel doorgedrongen: geen voorjaarsklassiekers dit jaar. Helemaal geen koersen dit voorjaar. De Giro is al uitgesteld. Maar naar wanneer? Hoe gaat er straks in hemelsnaam ruimte gevonden worden in de overvolle internationale wielerkalender om een 3-weekse koers in te proppen? Vanuit de UCI blijft het angstvallig stil. De onmacht van deze organisatie wordt in deze tijden van crisis nog eens extra uitgelicht. Als het zo doorgaat, zal de wielerkalender de rest van dit jaar helemaal niet zo overvol zijn. Maar het maakt allemaal niet uit. Laten we deze crisis als een goede wake-up call zien. Ja, het is mooi, dat wielrennen. En ernaar kijken is minstens zo verslavend als het zelf doen. Maar als fundamentele zaken als gezondheid en veiligheid van grote groepen mensen in het gedrang komt, dan moet je het gewoon kunnen loslaten. Zoals zoveel dingen in ons luxe leven.

Frederik Oegema
Laatste berichten van Frederik Oegema (alles zien)