‘Hij heeft het warm. Hij heeft het zwaar.’ Ik ving deze commentaren slechts in flarden op, want wat de ‘animateur’ van de Grand Prix de Bamako over mij opdiende, was een grove understatement. Ik zat te sterven op de fiets.
De noodtoestand was officieel wel verlengd, maar in de praktijk had het gewone leven zich weer herpakt. Er werden inmiddels ook weer wielerwedstrijden georganiseerd. Onder toeziend oog van de minister van Sport, een paar honderd Malinese hoogwaardigheidsbekleders en wielerliefhebbers en de camera’s van de nationale televisie haalde de enige blanke deelnemer de finish.
Eigenlijk went het gewoon nooit echt, om op een voetstuk gehesen te worden vanwege je huidskleur. Dat valt nog mee onder de andere coureurs. Zij vinden het gewoon mooi dat er een Europese renner mee doet. Dat ik in Europa als renner niets voorstel en zij hier schitteren in de rondes van Ivoorkust, Senegal en Burkina Faso doet daar voor hen weinig aan af. Maar de mensen langs de kant steken hun bewondering niet onder stoelen of banken. Kinderen dansen voor me en zingen ‘toebab, toebab’, het Bambara-woord voor blanke. Na afloop van de race schudden tientallen mensen mij de hand: ‘Gefeliciteerd toebaboe’. De minister van Sport wilde op de foto met de winnaar en met mij. De nummers twee en drie hadden het nakijken. Op veel plekken ben ik gewoon mezelf, hier ben ik ook nog wit.
Toen mijn vriend en coach Taximan anderhalve week van tevoren de wedstrijd aankondigde – de Malinese wielerbond is van de korte voorbereiding – benadrukte hij ook dat de dag voor alle betrokkenen al geslaagd zou zijn op het moment dat ik zou starten. Ik wist niet of ik daar nou meer of minder stress van zou moeten krijgen, maar afzien van deelname was in ieder geval duidelijk geen optie. Gedurende tien dagen kwijtte de coach zich serieus van zijn taken. Vrijwel dagelijks kreeg ik een telefoontje met de laatste wijzigingen van route en startlocatie en het advies om vooral goed uit te rusten. Om de paar dagen kwam hij langs met grote zakken pinda’s, bananen en ideeën over de te volgen strategie in de koers.
Toen ik op de grote dag om kwart voor zeven aan kwam bij het hoofdkantoor van sponsor PMU Mali wemelde het van de wielrenners uit het hele land. Al bij al een mannetje of zestig, van wie ik ongeveer de helft kende van trainingsrondjes. Allemaal klaagden ze over de warmte. De zon was pas net op, maar we zaten in de opbouw naar een onweersbui en 35 à 40 graden met vocht in de lucht is ook voor hen niet leuk. Aan de startlijn werd ik aan de ene kant geflankeerd door een jongen in zwembroek op een oude mountainbike, die aankondigde vanuit de start aan te vallen. En aan de andere kant door de beste sprinter van Mali die een heuse ploeg om zich heen geformeerd had. Een stuk of zeven renners met puik materiaal en gloednieuwe tenues van BMC. In het Europese peloton een toonaangevende ploeg, in het Malinese wielrennen de absolute grootmacht. Ik vraag me af of de eerste op de hoogte is van het bestaan van de tweede.
Precies 24 minuten na de geplande start, trokken wij ons in gang. Voor we bij de eerste kruising waren brak met veel kabaal iemands derailleur af. Alvast één concurrent minder voor de eindzege. Eenmaal in koers is er weinig ruimte voor sympathieke gedachten. De jongen in zwembroek voegde ondertussen de daad bij het woord. Tien kilometer lang zagen we hem in de verte voor ons uit snellen. Al die tijd had hij kennelijk niet door dat we nog in de neutrale zone zaten. Toen we daar eenmaal uit kwamen werd het zo’n chaos dat ik niet eens meer geregistreerd heb waar we hem opslokten. Er barstte een spervuur aan demarrages los. Als een soort op hol geslagen accordeon strekte het peloton zich steeds een paar minuten uit tot een lang lint dat met vijftig kilometer per uur over de weg raasde. Zodra de vermetele renner gegrepen was, zakten we net zo snel weer naar een wandeltempo en vormde zich een kluitje waarin iedereen krampachtig de koppositie probeerde te mijden. Waaruit na luttele seconden dan weer de volgende dappere coureur op avontuur ging. Het parcours leek hierop niet echt van invloed. Verschillende keren jakkerden we keihard de lage heuvels richting Siby op, om dan als slakken weer af te dalen.
Vlak bij het keerpunt verloor ik mijn bidons op een snelheidsdrempel. Meteen sprong Taximan van de fiets om me zo snel mogelijk weer op weg te helpen. Ik kon weer aansluiten, maar voor hem bleek het fataal. Vijf kilometer later verloor ik er weer een, maar toen was het spel vol op de wagen en kon van stoppen geen sprake zijn. Ik baalde dubbel. Taximan was voor niets achterop geraakt en voor mij zou kramp nu onafwendbaar zijn. De zon brandde ongenadig. Daar kwam de motor met Oumar Sangare langszij. Een van de beste renners van Mali, maar nog steeds geschorst na een foute plas in de Ronde van Ivoorkust. Hij kneep goedkeurend een plastic waterzakje over me uit. Met het volgende zakje vulde hij mijn bidon bij. Ik zou er een maand lang ziek van zijn, maar op dit moment was ik er voorlopig mee gered. Ondertussen jakkerden we nu serieus voort. Bij de eerste doorkomst in de finishstraat in Bamako was namelijk goed geld te verdienen met een tussensprint. In de dorpjes langs de route hadden ze wel begrepen dat we niet door zouden rijden naar Guinee, dus daar stond het nu rijen dik. En die zagen dat ‘le blanc’ er nog lekker bij zat.
Dat was ook toen we op kilometer honderdenvijf het point chaud voor de tussensprint voorbijraasden. Mijn supporters konden tevreden zijn. Maar daarna ging alles naar de verdoemenis. Op de flanken van de Koulouba-heuvel, scherprechter in elke koers in Bamako, verspeelde ik mijn rol in de echte finale. Die klim gaat over een half geitenpad vol gaten en zandbakken en stroken met een stijgingspercentage van tien procent. Bij een temperatuur van inmiddels veertig graden en alweer lege bidons was dat er voor mij te veel aan om met de Belgen te spreken. Ik tastte zo diep in mijn reserves dat ik het spoor bijster raakte over het koersverloop in de finishstraat, waar we nog vijf rondjes moesten maken. Toen ik na 3 uur en 23 minuten eindelijk in de remmen kon knijpen, hoorde ik dat de sprinter van BMC had gewonnen en mijn trainingsmaatje Diakariba vierde was geworden. Zeker dertig man had de koers niet weten uit te rijden. Met een uitslag ergens tussen de twintig en de vijfentwintig kon ik aan de finish slechts op dezelfde titel bogen als aan de start: ik was de beste blanke in koers.
De dagen erna spookt de wedstrijd door mijn hoofd. Als ik bij de groep had kunnen blijven op de slotklim, wat was er dan mogelijk geweest in de finale? Maar het ging eenvoudigweg niet meer. Ik kon goed meedoen, maar niet winnen. Je kunt nog zoveel duwtjes in de rug krijgen hier met je blanke huid, maar om overeind te blijven in de chaos, de hitte en met de schamele hulpmiddelen die je tot je beschikking hebt, moet je al een heel leven in Mali achter de rug hebben. En met alles wat hij voor mij doet, dat kan Taximan mij niet bieden.
- Voorpublicatie: Hallo mijn slaaf, alles goed? – over koersen in Mali - 07/09/2016
- Op bezoek bij een ‘big man’ - 15/10/2014
- Une chanson pour nos amis néerlandais - 29/09/2014