Kak. Hij zit er weer. Zelfde plek als tijdens de AGR van 2014. Zelfde stoeltje, even dik. Links van de weg, in het gras, op het steilste stuk van de Keutenberg. Hetzelfde visjack zonder mouwen. Grijze plukbaard. Plakhaar. Kleine neus. Jarenzeventigzonnebril voor ogen en wangen. Korte broek, wijdbeens. Ik schakel terug. De knie van zijn linkerbeen hangt boven de weg. Mijn weg naar de Cauberg.
Ik rijd, hij zit. Ik lijd, hij kijkt. Ik hijg, hij praat. Al een jaar lang kijkt en praat hij. Tegen mij. In mijn hoofd. Tijdens trainingen. Als ik koersen kijk. Als ik droom over wielrennen. Dezelfde drie zinnen. Mijn rugnummer, mijn naam en wat ik voor hem ben:
“16873.”
“Hans van der Linden?”
“Sukkel!”
Ik haat de Keutenberg. Ik haat de 20% stijging aan de voet van de Keutenberg. Ik haat dat anderen voor mij uit hun pedalen glippen aan de voet van de Keutenberg. Ik haat de videocamera aan de voet van de Keutenberg. Ik haat het bewijs dat ik stil sta even na de voet van de Keutenberg. Ik haat het eindeloos terug kunnen zien van mijn stilstaan even na de voet van de Keutenberg. Ik haat hem op de Keutenberg. “16873.” “Hans van der Linden?” “Sukkel!”
Mijn Bulls kreeg ik van vriend Jeroen. Andere vriend Tijs zou het me leren. Na 2 keer trainen gaan we samen rijden. Wind tegen. Een gesprek voeren? Kruissnelheid 30? Hartslag na 20 kilometer voorbij de 175. Kramp en misselijkheid. Na 40 kilometer moet hij versnellen om een afspraak te halen. ‘k Moedig hem aan, rij een weiland in, vergeet de toe-clips en val met fiets en al op bedauwd gras. Lig daar gelukzalig tussen koeienvlaaien.
Amstel Gold Race 2014 komt dichterbij. Overmoedig beloofd. Train mijn talent in de eerste maanden vooral door aan fietsen te denken. Las ooit Van den Bergh over Piet Moeskops: de kracht van het visualiseren. Ik heb groot vertrouwen in mijn talent voor het visualiseren van fietsen. In maart bewijst kramp in mijn kuiten het ongelijk van Van den Bergh. Mijn rondjes in april langs het Gein kan ik inmiddels dromen. Ook mijn gemiddelden die blijven steken op 27 kilometer per uur. Ik geef mijn drukke agenda de schuld. En Tijs. Vooral Tijs. Strava voorkomt liegen. Tegen anderen en tegen mezelf. Die anderen kloppen me bemoedigend op mijn schouders. Ik ruik vooral spek en bonen.
Een trainingsclinic eind april met Henk Lubberding op de Posbank geeft me moed. Ik rijd verrassend makkelijk omhoog. Evenzogoed zet hij mopperend mijn zadel hoger en inbust hoofdschuddend achteloos aan mijn derailleur. Zijn vrouw knijpt nog hard in mijn kuiten. Peinzend. Een week voor de AGR maak ik de eerste 150 kilometer. Hilversum – Amerongen. Dat is geen rit van 150 kilometer. Ik weet het. Ik rijd echter op gevoel, daardoor vaak verkeerd, en haal op mijn tandvlees de 155 kilometer.
Voor het slapen gaan nog 1 keer het parcours bekijken. Stuit op een filmpje van de Keutenberg. Op zijn wielerhelm heeft iemand een go-pro-camera gemonteerd. Hij rijd strak omhoog met een gemiddelde hartslag van 160 en 17 kilometer per uur. Uit zijn profiel maak ik op dat hij 58 jaar oud is. Gerustgesteld val ik in slaap. Droom van de vrouw van Henk Lubberding. Ze heeft mijn zadel in haar handen en rent daarmee de Keutenberg op. Op de pedalen staand haal ik haar net niet in. Sta met kramp op.
In de auto naar Valkenburg voel ik mijn onderbroek knellen onder mijn wielerbroek. Toch vergeten hem niet aan te doen. En ik heb dorst. Bidons zitten al gevuld in de fiets die in de achterbak ligt. Kan er achter het stuur net niet bij. In de hazelnoot-abrikoos-energiereep zit verbazingwekkend veel vocht. Had ik bij me in geval van hongerklop onderweg. Naast de 2 bananen. 3 energiegels en 7 boterhammen met appelstroop. Ik wist niet van de bevoorradingsplekken tijdens de race. Ik wist meer niet.
Voorbij Eindhoven ruik ik het. Zweet. Angst om te laat aan de start te komen. Zoals ik vroeger bang was dat mijn voetbalwedstrijd was afgelast. Pas als ik de clubvlaggen zag wapperen wist ik dat ik mocht voetballen. Mocht. Vandaag voelt als moeten. Een zweetdruppel verdwijnt in mijn Nike Coolmax shirt. Het duurste shirt dat ik kon vinden. Zelfvertrouwen kan je kopen. Kocht ooit eerder na het mislukken van mijn eerste wiskundetoets de duurste rekenmachine die voor handen was. Wiskunde, het eerste vak dat ik liet vallen.
Voor Maastricht ruik ik aan mijn wielershirt. Een zweem van wasverzachter. Wasverzachter! De wierook van het wielrennen. Het is de geur van wasverzachter die in mijn neus achterblijft als een getraind peloton me soeverein voorbij zoeft. Zoals misschien de geur van wierook in de neus van een zoekende achterblijft na het bezoeken van een kerk. Als een spoor van onzichtbare schoonheid. Een bewijs. Als ik op de fiets wasverzachter ruik, nee, als ik zelf naar wasverzachter geur, ben ik een stap dichter bij het mysterie. Ben ik onderdeel van het mysterie. Wasverzachter: gratis moraal, onzichtbare doping. Als God in het diepst van mijn gedachten mis ik de afslag naar Valkenburg. Kak.
Binnen 25 minuten moet ik starten maar ik heb nog geen parkeerplek gevonden. Er waren er voldoende maar niet op een rustige plek. Die onderbroek moet namelijks nog steeds uit. Ik wik. Het is op zich koud genoeg om een onderbroek te dragen. Ik weeg. Ik rijd al een Bulls en ik heb mijn benen niet geschoren. Hmm. Ik zit in een chasse patate tussen preuts en praktisch. Zweet heeft het inmiddels gewonnen van de wasverzachter.
Ver buiten Valkenburg parkeer ik de auto. Preutsheid wint. Zonder wasverzachter voel ik me al bloot genoeg. Met mijn blote billen naar de gesloten poort van een oude hof gekeerd, zoek ik naar mijn wielerbroek. Ik hoor derailleurs tinkelend dichterbij komen. De poort gaat eerder open dan ik mijn wielerbroek vind. Ik hoor het klikken van toeclips en vind mijn wielerbroek. In lichte paniek draai ik me naar het geluid toe en al hijsend aan de wielerbroek lees op het eerst voorbijglijdende wielershirt “fietsvrouwen Fryslân”. Alle 22 vrouwen kijken naar mijn kruis. Onbewogen, zoals alleen vrouwen dat kunnen. Pas als ze ver uit het zicht verdwenen zijn – hoorde ik daar nou toch nog een schaterlach? – durf ik naar beneden te kijken. Ik sta met beide benen in de linkerpijp van mijn wielerbroek.
Zonder moraal rijd ik naar het startpunt waar de anderen al op me staan te wachten. Te midden van blinkende fietsen en flitsende zonnebrillen voel ik me een Hyundai tussen Mclarens en Ferrari’s. Dan herinner ik me ineens dat ik een Nike Coolmax shirt aan heb. Zwierig doe ik mijn jas uit en zie meteen aan de binnenkant van de jas, ter hoogte van de rug, een natte afdruk. Ik voel in de rugzakken op mijn wielershirt en herinner me de botsing van mijn rug tegen de auto bij het uitladen van de fiets. De bananen zijn een baby-hapje geworden. Snel doe ik mijn jas weer aan.
De Geulhemmerberg gaat goed. Bemelerberg ook. Op de Camerig ben ik als tweede van mijn groep boven. “Wachten op de anderen”, hoor ik Tijs zeggen. Accuut vergeet ik de kramp in mijn kuiten omdat ik bij “de wachtenden” hoor. Ik zie dat mijn hartslag minutenlang boven de 190 blijft hangen. Ik zie ook de blik van waardering van de anderen, als ze ons minuten later weer bijhalen. Op de beklimming van het Drielandenpunt kan ik na het spoorwegtunneltje zelfs versnellen en geef er een snok aan als ik een shirt met “fietsvrouwen Fryslân” voor me zie fietsen. Bij het 2e ravitailleringspunt voel ik me een koning in mijn hoofd. Mijn kuiten zijn verkrampte, zure onderdanen.
Wafels, Snelle Jelle’s, nieuwe bananen, de boterhammen met appelstroop – ik eet ze allemaal op. Maak een foto voor het thuisfront en krijg per direct een sms terug: “maak je het niet te gek?”. Ik kijk naar de foto die ik stuurde en zie bloeddoorlopen ogen in een bleek gezicht. Tijs en Pieter zien er fris uit. Ze ruiken ook fris. Vooral Tijs. Wasverzachter! Ineens schiet mijn linkerbeen krampachtig recht. Ik trek wat aan mijn voet zoals ik voetballers met kramp zie doen en lach mee om een grap die ik niet hoorde. Tussen mijn hartslagband en mijn huid voel ik het papiertje waarop ik de route, de heuvels en de stijgingspercentages schreef. Ik wacht met kijken en vraag Tijs wat er gaat komen. Tijs kijkt me aan en geeft een vaag antwoord.
Voor ik weet zit ik op de Kruisberg. In een groep die eindeloos links wordt ingehaald door snellere renners. Ga met 7 kilometer per uur naar boven en voel mijn linkerbeen verder verkrampen. Ik denk: “zo, de Eyserbosweg heb ik gehad”. Als ik als laatste bij de wachtenden kom hoor ik Pieter zeggen: “over twee kilometer de Eyserbosweg”. Pieter heeft in de voorjaarsvakantie drie dagen in Limburg gefietst om het parcours te verkennen. Hij weet meer. In zijn wiel rij ik de Eyserbosweg op en bereken hoe wij het leeftijdspercentage van de groepje 65+’ers met wie we omhoog rijden, omlaag halen. Ik hoor voor het eerst tijdens de race gekreun, verwensingen, gevloek, knarsende kettingen en matige grappen. Ik draag bij aan het geluid van knarsende kettingen.
104 van de 150 kilometer achter de rug. Ver over de helft. Ik ontleen er geen enkele moraal aan als ik tussen de huizen omhoog hark naar Huls. Bidon is leeg, de snelle Jelle’s op. Ik voel al enige tijd een mengeling van zelfmedelijden en boosheid. Zelfmedelijden omdat niemand – niemand! – me gewaarschuwd heeft. Waarvoor ik gewaarschuwd had willen worden weet ik niet precies. Maar toch: niemand. Ik merk dat ik meer heb aan boosheid om boven te komen.
Die boosheid helpt goed als we eerst bij de Vrakelberg en daarna bij de Fromberg aankomen. Tijs en Pieter lijken zich in te houden en praten over de Keutenberg. Ik rijd als eerste omhoog en voel macht in mijn benen. Strava-technisch zijn deze twee bergen voor mij. Voor mij! Ik wacht en voel de wind en de zon op mijn gezicht. Denk aan Mart Smeets en wat ik als prof op mijn ondershirt zou schrijven, als ik de kans zou hebben om de AGR te winnen. En dat dan vlak voor de finish laten zien als dank voor alles. Dat nog geen renner dat gedaan heeft, onbegrijpelijk! De zon trekt weg. Pieter en Tijs hebben me bijgehaald. Ik voel me rillerig worden. Misselijk. De snelle Jelle’s komen terug. Ik slik hard en denk dan ineens aan commentator Olav Mol. “Geen formule-1 auto rijd zo hard als in de ronde voordat ‘ie kapot gaat.”
Het is een smalle weg naar de Keutenberg. Voor me rijden 5 “fietsvrouwen Fryslân”. Achter mij rijdt er 1. Ze snikt en schakelt. Tijs en Pieter zie ik niet. De kopvrouw van “fietsvrouwen Fryslân” laat zich langs mij afzakken en schreeuwt ineens: “we laten ons nu toch gvd niet kennen. Kom op. Wat ben je nou voor wijf. Nu tandje erbij, straks tandje eraf. Weg met die tranen. Het is een pokkeberg maar ik kan het, dus je kan het ook.” Ze schakelt bij en ze halen me in. Als ik, uit het zadel, voor en achter me kijk, zie ik nog steeds nergens Tijs of Pieter. Wel zie ik vanuit mijn rechterooghoek een lint van renners langzaam over een opmerkelijke schuine weg naar boven rijden. Als ik weer ga zitten voel ik ook kramp in mijn rechterbovenbeen.
Aan het einde van de weg draaien we naar rechts. Tijs fietst me in een flits voorbij en draait links een schuine weg in. Omhoog. De “fietsvrouwen Fryslân” ook. Soepel. Ik hoor ze schakelen. Ik kijk naar mijn ketting. Voel de weerstand. Ruik stoofvlees. Kijk naar mijn ketting. Zie een blauw plastic vorkje met bruin-roodvlees naar een mond gaan. Kijk naar mijn ketting. Hoor overal schakelen. Kijk naar mijn ketting. Hoor het klikken van wielerschoenen op de weg. Kijk naar mijn ketting. Zie de weg onder me omhoog lopen. Ik voel de weg omhoog lopen. Ik versnel. Hard. Vlucht naar voren. Wil hier weg. Zie renners afstappen. Zie de camera boven de weg. Haal renners in. Haal veel renners in. Zie Tijs fietsen. Versnel nog een keer. Schakel zwaarder. Ik wil omhoog. Hoor vaag applaus. Kijk naar mijn ketting. Kijk naar de weg. Ik voel mijn hartslag. Ik voel het papier tussen mijn hartslagband en mijn huid. Wil er op kijken. Probeer me te herinneren welk percentage ik opschreef. Herinner me de stoel waarop ik zat toen ik het opschreef. Die stoel. Hard, met wieltjes eronder. Zitten, maar als het moet rijden. Fijne stoel. Hoor klappende handen. Kijk naar mijn ketting. Kijk naar mijn benen. Val. Naar links. Kort. Voel gras onder mijn linkerhand. Sta stil tegen hoge berm. Hoor: “16873.” “Hans van der Linden?” “Sukkel!”.
Alles ruist. Mijn hart. Mijn bloed. Renners. Applaus. Het gras. Wil mijn voet uit het pedaal klikken. Been weigert. Andere been ook. Als ik me beweeg rijd ik naar achteren. Hou me vast aan het gras. Zie Pieter passeren. Ik wacht. Ik veracht. De “fietsvrouwen Fryslân” passeren me. Alle 6. De geur van wasverzachter. Mijn rechterbeen keert terug. Klik uit het pedaal. Ben blij voor Mart Smeets dat ik geen tekst voor hem op mijn ondershirt heb. Klik uit mijn linkerpedaal. Stap af. Loop. Omhoog. Weg bij het visjack. De grijze plukbaard. Het plakhaar. De kleine neus. De jaren zeventig zonnenbril voor ogen en wangen. De korte broek. Langs de blote knie van zijn linkerbeen.
35 meter verder vlakt de weg af. Had ik dat geweten. Maar ik wist het niet. Ik stap op. Zie mijn hartslag op 205 staan, voeg in en rij naar boven. Kijk naar mijn ketting. Schakel terug. Kijk naar mijn benen. Haal renners in. Voel niets. Het is gezien. Het is mislukt. Boven passeer ik de boerderij en lachende gezichten. Zie Pieter en Tijs staan. Wachtend. Er wordt niets gezegd. Niets gevraagd. Ik haal het papier achter mijn hartslagband weg. Ik tel. 13 heuvels gehad. Nog 1 te gaan. 10 kilometer verderop ligt de Cauberg. Ligt de finish. Voor hen die niet afstapten. Ik ben al gefinished. Voetfout. Kak.
Bij de auto kleed ik me om. Ik huil. In mijn blote billen. Wil revanche. Berijd in 2015 aandachtig de 12 heuvels. Kak. File aan de voet van de Keutenberg. We moeten uit stilstand in groepen omhoog. Ik kijk niet naar mijn ketting. Niet naar mijn benen. Niet naar de weg. Ik kijk omhoog. Zie het visjack zitten. Schakel terug. Finish op de Cauberg.
- Wasverzachter - 16/04/2016
- Kun je de Tour winnen met rugnummer 151? - 06/07/2012