HET IS KOERS!

Zo doorgaan met je leven kun je niet – een theoretisch kader voor wielerkijkers

De Rode Lantaarn-podcast-special met Ide Schelling, de veelbelovende jonge renner bij BORA-hansgrohe, leverde een aflevering later een gesprek op over Peter Sloterdijk. De aankondiging op Twitter ging vergezeld van een foto van deze Duitse filosoof, die bij mij niet onmiddellijk associaties met wielrennen opriep. Wel kwam om onduidelijke redenen (ik lees eigenlijk nooit Duitse filosofie) de titel van een boek van Sloterdijk in mijn gedachten: Du musst dein Leben ändern.

Dat boek had dan weer niks met Ide Schelling te maken (luister vooral de aflevering terug om te weten wat Sloterdijk over Schelling te vertellen heeft), maar nieuwsgierig geworden door mijn eigen reflex, googelde ik eens op die boektitel van Sloterdijk. En wat ik toen tegenkwam, had veel meer met wielrennen te maken dan ik dacht. Het bood me een theoretisch kader voor niet alleen fans van Ide Schelling, maar voor wielrennen kijken in het algemeen. Laat me dat proberen uiteen te zetten.

Het begint ermee, dat de zin ‘Du musst dein Leben ändern’ niet van Sloterdijk zelf is, maar uit een gedicht van Rainer Maria Rilke komt. Hij is ook een Duitser, maar dan een dichter uit het begin van de 20e eeuw. De zin is de laatste zin van een gedicht dat Rilke schreef na te zijn geconfronteerd — er is geen ander woord voor — met een Grieks beeld in het Louvre in Parijs. Dat beeld was de uit marmer gehouwen torso van de Griekse god Apollo. Een romp zonder hoofd of armen, perfect afgebeeld als was het een afgietsel van een echt mens.

Het beeld maakt diepe indruk op Rilke. In het gedicht vangt hij zijn ervaring in woorden. ‘Wij zagen nooit zijn ongekend gezicht’, zo begint het gedicht, ‘de oogappels die daarin rijpten.’ Maar ook zonder hoofd, zonder gezicht, ervaart de dichter dat het beeld hem aankijkt. ‘Maar zijn torso gloeit nog als een kandelaar, waarin zijn blik, met getemperd licht, nog glanzen blijft.’

Die blik, dat is wat de dichter zo treft. Hij ziet een gemankeerd lichaam, een torso ‘glinsteren als een roofdierhuid’. We zien geen hoofd, geen ogen, maar juist die beperking doet het beeld ‘als een ster losbreken uit zijn vorm’.  De dichter raakt in de ban van de uitstraling van het beeld, en komt zo tot de slotzin, die neerkomt als een hamerdreun: ‘geen plek aan hem die jou niet ziet. / zo doorgaan met je leven kun je niet.’

‘Geen plek aan hem die jou niet ziet’ — Sloterdijk legt uit wat Rilke bedoelt in het eerste deel van zijn magistrale slotzin.  Niet wij kijken naar het beeld, maar het beeld kijkt naar ons. En ik bedacht me, bij het lezen van die uitleg: is dat niet ook de verhouding van ons als kijkers, eenvoudige bankzitters, tot de renners op het scherm?

Van de bank

De wielrenner op z’n fiets verstopt zijn blik achter bril en helm. De benen gaan inwisselbaar op en neer. Waar we primair naar kijken zijn rennerstorso’s: iel als Bernal of breed als Greipel, schokkend als Mollema of rotsvast als Ganna. Wij kijken naar de renner, maar belangrijker: de renner naar ons. Hij daagt ons uit, als het ware, in de eindeloze monotonie waarmee hij onze blik gevangen houdt.

Dat brengt ons bij het tweede deel van de slotzin: ‘zo doorgaan met je leven kun je niet’. De bewegende lijven, de lijdende lichamen, de op de pedalen pompende benen roepen ons op: wat doe jij daar op die bank? Is dat wat je wilt blijven doen?

Sloterdijk raakte door Rilke’s gedicht geïnspireerd. Hij zag het als een oproep, een mogelijkheid om ons soms zo treurige bestaan te verbeteren. We hoeven ons niet bij de situatie neer te leggen. We kunnen ons leven veranderen, als we willen. Maar dan zullen we moeten oefenen, we zullen vol moeten blijven houden.

De wielrenner toont ons het ultieme bewijs dat het kan, je leven veranderen, als je bereid bent de oefening te ondergaan. Hun ontzagwekkende prestaties zijn de vrucht van steeds herhaalde training. En van de offers, die daarmee gepaard gaan. Ze verwijzen naar de noodzaak, maar ook de bemoediging, om steeds opnieuw te beginnen, en door te zetten, ook als het tegenzit.

De perfectie van het torso van Apollo had duizenden jaren overleefd. Het overweldigde Rilke, met een mengeling van ontzag en inspiratie. Wielrenners bestaan pas een eeuw, maar hun fietstorso’s laten vergelijkbaar onuitwisbare indrukken achter. Coppi, Anquetil, Merckx: hun afbeeldingen staan in ons geheugen gegrift. Net als die van Hinault, Indurain, en nu natuurlijk Dumoulin.

Hun torso’s schuiven onvermoeibaar over ons tv-scherm. Ze staren ons aan, en stellen ons die vraag, die Rilke ook overviel: en wat doe jij met je leven? Rilke ging naar huis, schreef een gedicht dat een eeuw later ons nog steeds kan inspireren. Zo kan het ook ons inspireren, de klasse der armzalige bankzitters. We hoeven niet slechts in ontzag verlamd te blijven zitten kijken. We kunnen het voorbeeld van de wielrenners als een opdracht zien, iets nieuws in deze wereld te brengen, de wereld een beetje mooier te maken.

Dat is wat de blik van de renners, met hun gebeeldhouwde lichamen, ‘glinsterend als roofdierhuid’, ons probeert te zeggen. Zo doorgaan met je leven kun je niet. Du musst dein Leben ändern.

Het hele gedicht hieronder (vertaling Peter Verstegen)

Archaïscher Torso Apollos
Rainer Maria Rilke

Wij zagen nooit zijn ongekend gezicht
De oogappels die daarin rijpten. Maar
zijn torso gloeit nog als een kandelaar,
waarin zijn blik, met getemperd licht,
nog glanzen blijft. Anders zou jou de boeg
der borstkas niet verblinden, en in ‘t zacht
draaien der lendenen was niet die lach
naar ‘t midden toe dat het geslachtsdeel droeg.

Anders stond deze steeds geknot, beschadigd,
in zijn doorschijnende schoudercascade,
en zou niet glinsteren als roofdierhuid,
en zou niet als een ster losbreken uit
zijn vorm: geen plek aan hem die jou niet ziet.
zo doorgaan met je leven kun je niet.

Bron: https://beeldgedicht.info/poezie/algemeen/rilke-apollo/

Rainer Maria Rilke

Rainer Maria Rilke

Mobiele versie afsluiten