‘Wat een idioterie.’ Op een afstandje kijkt Lars naar de reclamekaravaan. Naar de mensen langs de kant. Groepjes her en der verzameld, daar waar er een verloren huis langs de weg staat. Wat meer volk ter hoogte van de kruising wat verderop. De bonte stoet raast voorbij. Nauwelijks tijd om het enthousiaste volk langs de weg te voorzien van prullaria en ander reclamemateriaal. De enigen die echt stoppen zijn de wagens van ‘Le Tour’ zelf. Een klein fortuin voor een verrassingspakket met ‘unieke’ tourartikelen. De mensen vliegen er op af als vliegen op stroop. ‘Waanzin’, zet de oprecht verbaasde jongen zijn eerdere opmerking nog wat kracht bij.

Zijn vader ligt in het gras tegen de schuin oplopende berm. Afgepeigerd. Nog moe van gisteren. Genietend van het schouwspel, maar vooral van de beleving van zijn zoon. Het delen van zijn passie voor de wielersport. Voor deze krankzinnige wedstrijd. ‘Daar verderop verkopen ze volgens mij iets te eten. Zal ik even gaan kijken?’ Lars wacht het antwoord niet af. Volgens het snelste schema kunnen de eerste renners hier al binnen een half uur zijn.

Aan een wegel, verstopt achter een half ingevallen schuur, staat onder twee bomen een wapperende partytent. Uit een oude friteuse schept een nog oudere vrouw frieten in plastic bakjes.  Haar buurvrouw schuift zwartgeblakerde worstjes tussen opengesneden stukken baguette. Het rode vet dat uit de merguezes drupt loopt langs haar armen. Lars schuift aan in de langzaam vorderende rij. Luistert met een half oor naar de oplopende discussie van twee oudere heren voor hem. Probeert er wat van te maken met zijn schoolboekenfrans. ‘Dopage’, dat verstaat hij wel. Hoofdschuddend stapt de laatste man opzij. Zijn beurt latend aan Lars, die hakkelend twee porties bestelt. Balend dat hij het gesprek niet beter kon volgen.

Veel meer dan een flits is het niet, dan is de eerste groep voorbij. ‘Wie zaten er in? Waren dat Mollema en Ten Dam, die Belkinrenners? Geen gele trui toch?’ De spanning is van de gezichten af te lezen. Dan komt de tweede groep. Brede waaiers fluiten voorbij. Onmogelijk om uit te maken wie waar zit, zo snel gaat het allemaal voorbij. ‘Mollema, Ten Dam en Terpstra in de eerste groep’, weet iemand met een radio tegen zijn oor te vertellen. Valverde moet nog komen. Eddy kijkt zijn zoon aan, breed grijnzend. ‘Mooi man.’

‘Was het de moeite?’ Leontien kijkt haar mannen bezorgd aan. Twee vermoeide koppies knikken bevestigend. ‘Wat een circus.’ Lars ploft languit in het gras. ‘Was het ver?’ Er wordt opnieuw bevestigend geknikt. ‘Eigenlijk te ver’, zegt Eddy, terwijl hij het plakkerige fietsshirt over zijn hoofd probeert te wurmen. ‘Wij zaten wel op het traagste schema’, lacht Lars. ‘En we weten niet eens wie er gewonnen heeft.’

Eddy kijkt hoe zijn zoon het pad afwandelt. Richting het zwembad. Richting zijn vlam. Neemt nog een slok van zijn bier. Kijkt naar het tweede, ongeopende blikje. Bedoeld voor Lars, die hem alleen maar smalend heeft aangekeken. ‘Verboden middelen pa?’ Loopt hij dan echt zo ver achter de feiten aan?

Marc Zaan