100 Fietsen. Wie wil er nu geen 100 fietsen? U kent vast de regel dat genoeg fietsen overeenkomt met de formule n + 1 waarin de n staat voor hoeveel fietsen u nu heeft. Maar nee, dit stuk gaat niet over hoeveel fietsen je al dan niet hebt. Het gaat over het boek 100Fietsen van Ferry Verheij en Bram van der Wal. Poldriens met het fietshart op de juiste plaats want bv. betrokken bij de meest sympathieke polderwedstrijd “Arno Wallaard Memorial” en altijd op pad om polder en fiets te promoten.

Een van de schrijvers die hebben meegewerkt aan dit boek is Joost-Jan Kool en Joost-Jan kent u wellicht van verhalen op ondermeer Het is Koers!. Om u een inkijkje te geven in dit mooie boek presenteren we aan u het epistel van Joost-Jan uit het boek 100Fietsen (hier te koop!):

Ik fiets

‘Kijk, daar gaat ‘ie weer’, zeiden de mensen uit de buurt. ‘Op zijn fiets, de arme stakker, past niet meer in zijn eigen auto. Hij rijdt er maar een beetje achteraan.’ Ik reed er inderdaad achteraan. Moederziel alleen, door weer en wind. Een groot contrast met de rest van mijn gezin in onze auto. Daarin bestond geen eenzaamheid. Prinsheerlijk doorkruisten ze het land: de pasgeborene, het al wat oudere kroost en mijn vrouw. Ze zaten droog en warm en door de achteruitkijkspiegel vingen ze zo nu en dan een glimp op van mij, de vader, op zijn glimmende fiets, zijn ros, die hij het met een lovenswaardige opofferingsgezindheid besteeg. Telkens weer.

Het was zwaar, maar de situatie liet mij geen keuze. De komst van Kooltje nummer vier had ons voor een fiks mobiliteitsvraagstuk geplaatst. Naar de regels van de moderne tijd, die het verbiedt om de kleinste telgen tussen de bagage in de kattenbak te proppen, was onze auto te klein. De zoektocht naar een grotere wagen, een refo-bak, zo’n busachtig gevaarte met klapstoelen in de kattenbak en gespoten in een degelijke kleur, was al tijdens de zwangerschap ingezet, maar slaagde moeizaam.

Ik fietste. Uit nood geboren. Wat mij een vrijbrief bood mij te beklagen over mijn lot. Het was een zware en intensieve tijd. Vooral op dagen van vertrek. Dagen waarop mijn vrouw in alle rust ons uitje voorbereiden kon: babyspulletjes verzamelen, eten en drinken in een tasje, haren kammen en nog wat kleine klusjes en ik al vanaf de vroege ochtend moest presteren op mijn fiets. Een prestatie die pas eindigde wanneer vrouw en kinderen al lang en breed geland waren op een strand, een bos of in een vriendelijk vakantiehuis tot op zekere hoogte onwetend over de ontberingen die ik telkens weer doorstond omdat het mijn taak was, omdat de situatie mij geen keuze liet.

Ik fietste. Meer dan ik in jaren had gedaan. Uit een cocon van lamlendigheid, luiheid en vermoeide apathie ontpopte zich een atleet met de macht van een jonge hond. Mijn longen bolden, in eerste instantie knisperend en krakend als papieren zakken uit de keukenla, kwetsbaar en statisch, maar langzaam maar zeker als ballonnen, een eindeloos bereik. Ik fietste, voor dag en dauw, de zonsopgang tegemoet, een goudgerande horizon aan het einde van een zee van mist. Ik doorkruiste streken, dorpen en steden waar ik nooit eerder bewust was geweest en rook, proefde en voelde een eindeloze ruimte die groeide met mijn uitdijende bereik.

Het was een beklagenswaardige, prachtige tijd die abrupt eindigde nadat de garagehouder ons belde met de boodschap dat hij onze auto gevonden had. ‘Gelukkig maar’, zeiden de mensen uit de buurt. ‘Kan je weer lekker met je gezinnetje in de auto en bij thuiskomst nog een stukkie fietsen als dat zo uitkomt.’

Bas Van Eijk
Laatste berichten van Bas Van Eijk (alles zien)