Vito Taccone (6 mei 1940 – 15 oktober 2007)
PROLOOG
In gedachten was De gems van de Abruzzen geen gems, geen mens, maar een wolf.
“Ik ben een wolf, omdat ik honger heb, omdat mijn familie honger heeft. Iedere zege is een prooi.”
BEGIN EENAKTER
Vito Taccone is vijftien jaar en hij woont in Calpistrello, een klein dorpje in de buurt van de top van de Monte Salviano. Dit is wat ze het hart van de Abruzzen noemen.
Naarmate de strijd vordert, hapert de voedselvoorziening naar het dorpje op de bergflank meer en meer.
Op een dag slaagt de bakker van beneden in het dal er niet in het brood op tijd in Calpistrello te bezorgen. Vito, de boerenzoon die op een nabijgelegen weide een kudde schapen hoedt, daalt met zijn fiets de berg af, haalt het brood op en begint aan de steile beklimming.
Hij blijkt een geboren klimtalent.
In de jaren die volgen, gaat hij zich meer en meer toeleggen op de fiets. Rijk zijn de Taccones nog altijd niet – Vito rijdt sommige van zijn wedstrijden op geleende fietsen en reist met de trein van en naar de wedstrijden, altijd zonder te betalen.
Wanneer hij zijn entree maakt in het profpeloton, wordt er gelachen. Taccone lijkt in niets op de goed gesoigneerde, ontspannen gentleman Vittorio Adorni, die op dat moment de grote ster van het Italiaanse wielrennen is.
Vito ziet eruit als een personage uit het volkstheater, de klassieke commedia dell’arte: zijn karikaturale gelaat lijkt op momenten van grote inspanning wel een masker van het Venetiaans carnaval. De standaard-beledigingen aan het adres van collega’s, coaches en organisatoren vloeien als hete pek uit zijn mond, zijn zinnen zijn gepekeld met het zout van het dialect uit de Abruzzen. Zijn gezicht is niet rond, of ovaal, maar eerder rechthoekig, als een blok met haar erop. In zijn voorhoofd kondigen zich al vroeg de rimpels aan van mensen met een expressief uiterlijk. De voren lopen over zijn gelaat als over een pas geploegde akker.
Vito Taccone is kortom een man van het volk zoals er maar weinig mannen van het volk zijn. Zijn populariteit groeit als een griepepidemie in een legbatterij.
Zijn prestaties blijven niet achter bij die status. In zijn eerste Tour wordt hij meteen uitgeroepen tot beste klimmer, een kunstje dat hij later nog eens zal herhalen. Ook wint hij de Ronde van Lombardije en maar liefst vier etappes op rij in de Giro van 1963.
Een jaar later is hij de veroorzaker van misschien wel de meest legendarische knokpartij uit de Tourgeschiedenis: wanneer de Spaanse sprinter Fernando Manzaneque hem beschuldigt de oorzaak te zijn van de vele valpartijen in de massasprints, gaat Vito niet met hem in discussie, maar verkoopt de Spanjaard meteen een gloeiende oorvijg.
Zo doen we dat, in Calpistrello.
Vito Taccone zal nooit meer aan de start van de Tour verschijnen, tot ongenoegen van zijn vele internationale fans, die dol zijn op zijn gefoeter, zijn gevloek, zijn eindeloze aanvallen en zijn spectaculaire overwinningen. Hij is de man die door het peloton vooruitgeschoven wordt als er weer eens ergens een clubje protesterende boeren de route blokkeert, hij is de man die in de pauzes van zesdaagsen de microfoon pakt en “Mama” zingt.
Je moet van hem houden, hij dwingt je ertoe.
Na zijn loopbaan stort Vito zich met dezelfde overgave als waarmee hij zich jarenlang in afdalingen gestort heeft in de handel.
De in- en export.
De verkoop.
De sjacherarij.
Met name textiel, maar soms maakt hij een uitstapje, zoals wanneer hij het Taccone-bittertje bedenkt, een jenever gestookt volgens een geheim recept dat hij van de monniken uit een naburig klooster heeft losgeweekt.
Soms slaagt er iets, vaker loopt de zaak onweerstaanbaar in de soep.
In 1973 wordt hij veroordeeld voor onregelmatigheden in zijn handel, maar hij krijgt amnestie.
Tussendoor laat hij zich nog vaak bij wedstrijden zien, waar hij na afloop in om het even welke televisiestudio ongezouten commentaar geeft op de prestaties van de generaties na hem. Je zou hem lomp kunnen noemen, respectloos of aanstellerig. Maar Vito Taccone noemt zichzelf liever: eerlijk.
Slechts een coureur ontkomt aan Taccones verbale hakbijl: Danilo Di Luca. Vito beschouwt hem als zijn natuurlijke opvolger.
In 2007 krijgt de tragikomedie die het leven van Vito Taccone is, een dramatisch slot. Hij wordt schuldig bevonden aan heling en oplichting, wanneer blijkt dat hij handelt in gestolen en vervalste merkkleding. Op de dag van de uitspraak is Vito in topvorm: zijn armen maaien woest door de lucht, zijn stem balanceert tussen woede en verdriet, vlak voor hij door tranen wordt verstikt.
De rechtbank is zijn theater. Eindelijk heeft Vito Taccone weer een groot publiek.
Hij zal zich later die dag zelfs met van huis meegebrachte handschoenen aan het gebouwd ketenen, onder het slaken van kreten die treffend onschuld en woede verbeelden.
Vier maanden later is hij dood.
Zijn zoon Cristiano, die boven zijn ouders woont, treft zijn vader in bed aan met een vreemde grimas om de lippen. Hij belt nog 118 maar het is te laat; Taccone sterft alvorens de arts ter plaatse is.
De volgende dag zal Cristiano bekendmaken dat zijn vader is gestorven aan een gebroken hart.
(Toneelmeester: DOEK!)
- Voorpublicatie ‘Fietsen om niet aan te komen’ van Frank Heinen - 30/04/2021
- Vergeten wielrenner: José Beyaert - 20/04/2021
- Vergeten wielrenner: Rebecca Twigg - 01/04/2021
Natuurlijk was ik Taccone niet vergeten, als één uit een fantastische generatie Italiaanse wielrenners: Motta, Pambianco, Adorni, Zilioli….. Maar het verhaal van Vito kende ik nog niet: een prachtig theatraal verhaal; ook dit leent zich voor uitvoering/verfilming.