Amadee Fario

Amadee Fario

Dag in, dag uit beklimt een magere jongen de Pic du Midi, een onherbergzame knoest in de Pyreneeën. Op zijn rug draagt hij grote leren zakken, van een gewicht dat wel kan oplopen tot tientallen kilo’s.

Stug stapt hij door, in weer en in wind

Boven, op de rotsige punt van de Pic du Midi, stond een houten stellage, een wetenschappelijk observatorium van waaruit Frankrijks meest geleerde astronomen vanachter hun telescopen de geheimen van het heelal trachtten te ontsluieren.

De jongen, zijn onbeduidende naam is Amedee Fario, heeft het observatorium helpen bouwen als lid van het veertiende artilleriebattaljon van Tarbes en hij is sedertdien er blijven komen, als drager. De directeur van het observatorium, monsieur Peyroulet, is dol op hem – Amedee brengt hem niet alleen eten, bouwmaterialen en schone kleding, maar ook recente kranten. In die kranten volgt Peyroulet de ontwikkelingen in de wereld die zich in de eeuwige Pyreneeen-mist verscholen houdt.

In de zomer kijkt monsieur Peyroulet nog extra uit naar de komst van de trouwe drager. Dan immers trekt iets machtigs door Frankrijk, iets wat Amedee alleen kent uit de verhalen van Peyroulet. De Tour.

Amedee is begeesterd door de verhalen die hij in L’Auto is gaan lezen op weg naar de top. In zijn hoofd rijpt het plan om zijn salaris – 8 francs per beklimming – te sparen tot hij genoeg geld heeft om een racefiets te kopen.

Een blauwe Peugeot, dat moet het worden.
Alleen… zo’n fiets kost honderden francs.

Meer dan een jaar bestijgt Amedee Fario de Pic du Midi met de vanzelfsprekendheid waarmee zijn dorpsgenoten hun zoldertrapjes beklimmen. Regen of sneeuw, vorst of bloedhitte; met iedere dag, met iedere meter, komt de Peugeot een beetje dichterbij.

Wanneer hij bijna genoeg geld heeft voor een Peugeot, een heuse racefiets met een krom stuur en dunne banden, raast er een nachtelijke storm door het dal.

Als het licht wordt, blijkt het dak van het huis van Amedees grootmoeder te zijn ingestort.
De vrouw zelf heeft het wonder boven wonder overleefd.
Het sparen kan van voren af aan beginnen.

Later dat jaar, als het observatorium door de zwijgende witheid van sneeuw is omringd en de adventsdagen korter, duisterder en ijziger worden, wordt Amedee gevraagd om nog eens de Pic du Midi te beklimmen, met een tas vol dikke winterkleding.

Op kerstnacht vertrekt hij, levert zijn vracht af, warmt zijn bevroren ledematen aan het behaaglijke vuur in het observatorium en daalt dan weer af richting het dal.

‘Blijf toch hier!’ roept Peyroulet hem na.

Maar Amedee hoort hem al niet meer; hij glibbert het duister in, richting zijn grootmoeder en haar gevulde tafel. Ergens halverwege glijdt Amedee Fario uit en stuitert het ravijn in. Kerst 1910 brengt hij door in de behandelkamer van de dokter van Esponne.

Wanneer hij weer bij bewustzijn komt, wacht hem een gruwelijk bericht: Amedee, hij die droomt van rijden op een racefiets en steeds vaker opgewonden wakker ligt bij de gedachte aan dat hij op een dag de Tour zal kunnen rijden, heeft geen tenen meer.

De arts heeft de bevroren stompjes onmiddellijk tot het middenvoetsbeentje moeten amputeren. Nooit, nee nooit zal de droom van Amedee Fario werkelijkheid kunnen worden.

Anderhalf jaar later, op zondag 30 juni 1912, staan 131 deelnemers in Parijs aan de start van de tiende Tour de France. Een van hen heeft zich ingeschreven als onafhankelijke en komt uit een dorpje aan de voet van de Pic du Midi.

Directeur Peyroulet heeft hem een jaar eerder niet alleen een Alcyon-racefiets cadeau gedaan, maar ook een alternatieve cosmetische ingreep bekostigd: Amedee Fario beweegt zich voort met behulp van tien stukjes hout, die als tenen in zijn schoenen zijn geplaatst.

Die eerste Tour is nog wat teveel van het goede voor Amedee en hij houdt het slechts enkele etappes vol.

Een jaar later keert hij terug naar de Tour, ditmaal houdt hij het langer vol.

Hij blinkt uit in de bergetappes, volgt de grote sterren van merkenploegen soepel op de flanken van de Tourmalet en staat op een zeker moment zelfs tiende in het algemeen klassement – als tweede onafhankelijke.

Journalisten drommen om de schriele jongen met startnummer zeventig, vragen zijn naam, vissen naar zijn geheime wapen.

‘Amedee,’ stamelt Amedee, ‘Je m’appelle Amedee Fario.’
De mannen met de opschrijfboekjes roepen door elkaar heen. Eentje vraagt welk geheim er in zijn schoenen schuilgaat.
‘Voeten,’ mompelt Amedee.
‘En waar kom je vandaan, Amedee Fario?’ vragen de journalisten.
‘Uit Esponne.’
De volgende dag is Amedee de Adelaar van Esponne geworden.

Dan, kort voor het einde van de Tour die zijn doorbraak is geworden, staat het noodlot hem weer op te wachten. Ditmaal in de vorm van een onhandig geparkeerde hooiwagen.

Nog een laatste maal keert de Adelaar van Esponne terug naar de Tour. Het is de zomer van 1914 en de geur van buskruit hangt als een dreigende wolk boven Europa.

De renners gaan ‘gewoon’ van start.

In de zesde etappe lijkt Amedee Fario’s grote heerschappij daadwerkelijk te beginnen. Op de flanken van de Tourmalet lost hij God en klein Pierke en kort voor de top ligt hij minuten voor op zijn eerste achtervolger, Pelissier.

Dan is daar weer het noodlot. Dit keer maakt het een zacht sissend geluid van een band die langzaam leegloopt.
Amedee begint zijn band te verwisselend, terwijl de een na de ander hem passeert.
De daaropvolgende achtervolging vindt plaats in de afdaling.
Het duurt maar een paar bochten voor Amedee Fario een bocht mist en voor de tweede keer in zijn leven kennismaakt met een Frans ravijn.

In het ziekenhuis ontdekt een journalist van de krant L’Aurore het geheim dat zich in Amedees schoenen bevindt. De volgende dag staat er op de voorpagina: ‘L’aigle sans orteils.

De adelaar van Esponne is de teenloze adelaar geworden.

Nooit zal Amedee Fario werkelijk van zijn plotse sterrendom kunnen genieten. Kort na de Tour breekt de Eerste Wereldoorlog uit en Amedee reist af naar Parijs. Niet om vrijstelling te vragen vanwege zijn invaliditeit, maar om zich aan te melden, om mee te vechten.

Zijn prestaties op de fiets hebben bewezen dat hij niet zielig is, geen invalide en niet iemand voor wie een speciale regeling getroffen moet worden.

Niet veel later vertrekt hij naar de van bloed en tranen doordrenkte loopgraven. Hij zal nooit meer terugkeren.

 

N.B.
Dit verhaal is gebaseerd op het stripboek ‘De teenloze adelaar’ van de Franse striptekenaar LAX. Amedee Fario heeft nooit de Tour de France gereden, hij is nooit op kerstnacht van de Pic du Midi gevallen, hij is geboren noch gestorven – al helemaal niet op de killing fields van de Grote Oorlog.

Toch bestaat hij.
En wie bestaat, kan vergeten worden.

Frank Heinen