17-7-1967 – Michele Coppolillo
In een apart vakje van zijn portefeuille bewaart Michele Coppolillo een krantenknipsel. Het is een kort artikeltje uit La Repubblica, uit 2001. In de Ronde van Italië gaat hij onderuit, blesseert zijn lichaam, maar weigert op te geven. Iedere dag komt hij met grote achterstand binnen, grimassend, lijdend als een moderne Christus. Hij zal Milaan halen, als aller-, allerlaatste.
De chef Sport van La Repubblica had juist dat jaar besloten iedere dag een kolom te wijden aan de Giro. Al de tweede dag had hij spijt: waar moest hij in die vlakke etappes zonder verhaal in godsnaam over schrijven?
Die dag vertelde hij het verhaal van een renner die hij als een van de laatsten had zien binnenkomen. Hij kende de jongen wel, een knecht uit dezelfde regio als de columnist. De renner had er gehavend uitgezien.
Het was het begin van wat een soort feuilleton over Michele Coppolillo zou worden. Iedere dag wijdde de chef woorden aan de Calabrese knecht van Panaria – soms maar één zinnetje, een andere keer een hele pagina. Het thema was altijd eender: Coppolillo verschafte de lezers een blik op iets waar ze nooit eerder naar hadden mogen koekeloeren: de achterkant van het peloton, daar waar geleden en gevloekt werd. Waar krukken verwoede pogingen deden om op tijd binnen te komen en waar knechten uitbliezen na gedane arbeid buiten het zicht van camera’s en tifosi.
De zelfkant van het wielrennen, gepersonifieerd in een blonde jongen uit Calabrië. Zijn naam werd synoniem met de eerlijke knecht, met de harde werker, met de opofferingsgezindheid. Met de underdog. Kortom, met Zuid-Italië.
Het was de Giro van de razzia’s in de rennershotels, overvallen waarbij meer medicijnen werden gevonden dan in een gemiddeld ziekenhuis verkrijgbaar zijn. Ook Coppolillo werd verdacht van onverkwikkelijkheden, maar hard bewijs kwam daarvoor nooit ter tafel. Hij werd kort daarna vrijgesproken.
Het artikeltje uit het feuilleton over de verdenkingen draagt Coppolillo altijd bij zich. De eerste regels heeft hij gemarkeerd. Het knipseltje geeft hem kracht.
Tijdens de live-uitzendingen van de Giro van 2001 verschijnt steeds vaker een reusachtig spandoek met de tekst wij zijn allemaal coppolillo. Iedereen vereenzelvigt zich met de lijdende volger. Omdat uiteindelijk iedereen niet meer dan een lijdzame volger is.
In Milaan krijgt hij een ovatie van duizenden toegestroomde volgers. De volgende dag eindigt het Coppolillo-feuilleton in La Repubblica, met de woorden: ‘De eersten zullen de laatsten zijn.’
Ondanks het krantenknipsel wordt de laatste van de Giro 2001 nooit meer eerste. Als Michele Coppolillo nu nog aan die etappes terugdenkt, keert de pijn weer terug. En weet hij, Bijbelvast als hij is, dat het lang kan duren, maar dat er een dag komt dat de laatsten de eersten zullen zijn.
Dit is een voorpublicatie van het boek Uit Koers van Frank Heinen, het verhaal over Michele Coppolillo verscheen al eerder in een wat andere vorm op deze site.
- Voorpublicatie ‘Fietsen om niet aan te komen’ van Frank Heinen - 30/04/2021
- Vergeten wielrenner: José Beyaert - 20/04/2021
- Vergeten wielrenner: Rebecca Twigg - 01/04/2021
Ge-wel-dig. De verhalen van de stoempende, ploeterende knechten die in de anonimiteit hun rondjes reden. De mensen die het minst opvallen hebben vaak de beste verhalen. Dit is wat wielrennen de mooiste sport op aarde maakt. Die menselijke kant. Dat zie je gewoon bij geen enkele andere sport.