We reden door een maanlandschap. De overheersende kleuren waren grijs en bruin. Op sommige plekken probeerde gras te groeien, maar je kon zien dat het niet van harte ging. Hier en daar een naaldboom. We bevonden ons op zo’n 3000 meter boven de zeespiegel – dichter bij de maan was ik nog nooit geweest.
De wegen waren slecht. Als er al asfalt lag, was het bedekt met gruis, en soms met rotsblokken en lawines van aarde die naar beneden waren komen glijden. Haarspeldbochten belemmerden het zicht, de weg was op de meeste plekken niet breed genoeg voor twee auto’s naast elkaar. In een dorpje moest we door een straatje dat zó steil was dat ik vreesde dat de auto als een slinky weer van de berg zou rollen.
We zaten zo hoog dat er nog maar een klein beetje lucht overbleef. Prachtig blauw, met een paar hagelwitte wolkjes, dat wel. Ik had mijn raampje opengedraaid en staarde ademloos naar het landschap. Julian, die achter het stuur zat, keek me aan via de achteruitkijkspiegel. ‘Heb je weleens van Nairo Quintana gehoord?’ vroeg hij.
‘Maar natuurlijk! Claaaaaro que sí!‘
Hij lachte en maakte een armgebaar zo weids dat het de hele Andes leek te omvatten. ‘Dit is zijn trainingsgebied. Hij is een paar kilometer hiervandaan opgegroeid.’
Ik keek naar de onverharde weg waar we op dat moment overheen reden. Naar de modder en het gruis. Dacht aan hoe steil sommige wegen waren. Dat je hier überhaupt kon fietsen was nog geen moment bij me opgekomen.
We waren vanuit Bogotá op weg naar Paipa, het plaatsje in de Andes waar Julian was opgegroeid. Ik had hem en zijn vriendin een paar weken eerder ontmoet, en ze stonden erop mij de provincie Boyacá te laten zien, met als hoogtepunt Villa de Leyva, één van de mooiste stadjes van Colombia. We sliepen in het huis van Julians vader, onder dikke stapels paardendekens. Hoe koud het ’s nachts ook is op die hoogte, het concept ‘verwarming’ zegt Colombianen niks. Van een warme douche hebben de meesten ook nog nooit gehoord. Het is simpel: als je het koud hebt zet je een muts op, trek je je poncho en je laarzen aan en maak je een vuurtje, en ’s ochtends bij het ontbijt drink je warme chocolademelk om op te warmen.
Dat de man die in Boyacá wielrenner werd gisteren die koude koninginnenrit in de Giro won, was geen toeval. Quintana en Movistar hadden een plan: ze zouden zo lang mogelijk bij elkaar blijven, en dan zou Quintana aanvallen. Dat het regende en sneeuwde en ijzig koud was, dat waren de omstandigheden. Die waren niet ideaal, maar op omstandigheden heb je nu eenmaal geen enkele invloed. Wel op je eigen plan, en dus voerde Movistar dat plan onverstoorbaar uit.
Het succes van Quintana en Urán is van een niet te onderschatten belang voor Colombia. Niet omdat het land toe is aan centrale verwarming en warm water, maar omdat de Colombianen snakken naar een positiever imago. De vriendin van Julian plaatste gisteren een afbeelding van het Giro-klassement op Facebook, en schreef daarbij: ‘Met dank aan onze wielrenners lukt het mij te herstellen van de pijn die ik voel door mijn vaderland.’
Het is niet makkelijk om een Colombiaan te zijn. Hoewel ze zielsveel houden van hun land, torsen veel Colombianen de last van een grote schaamte met zich mee. Een schaamte voor hun imago in het buitenland, voor het heersende beeld van politieke instabiliteit, corruptie, geweld, criminaliteit, armoede, guerilla-bewegingen als de FARC en de drugsproblematiek. Of ik nu aan het strand, in de jungle, in de bergen of in de woestijn was, overal werd mij door mensen op straat dezelfde vraag gesteld: ‘Klopt het beeld dat ze in jouw land van Colombia hebben?’ Ze wilden horen dat het niet zo was, dat ik Colombia een paradijs vond, en dat ik de wereld in zou trekken om overal te verkondigen dat alle negatieve verhalen onzin waren.
Colombianen ondervinden nog altijd hinder van het slechte imago. Zo krijgen ze vaak niet eens een visum om via de USA te mogen reizen, waardoor ze gedwongen worden ellenlange, peperdure vluchten te boeken als ze overzee willen. Pas sinds begin dit jaar hoeven Colombianen geen Schengen-visum meer aan te vragen als ze de EU willen bezoeken, maar feit blijft dat het voor weinig mensen op deze aardbol zo lastig is om te reizen als voor een Colombiaan (ook Team Colombia heeft daar last van).
Colombianen willen niets liever dan in het buitenland in het nieuws komen met verhalen om trots op te zijn. Dat ze daarvoor niet op hun politici hoeven te rekenen, is duidelijk. Om die reden worden Rigoberto Urán en Nairo Quintana op handen gedragen. Zij zijn – samen met het nationale voetbalteam dat straks aan het WK meedoet – de aangewezen personen om de Colombianen hun trots terug te geven.
Urenlang slingerde ik vorig jaar door Boyacá. In de auto. Mijn respect voor Quintana groeide met elke meter onverharde weg. En toen ik hem gisteren op dat podium zag staan, met die brede lach die hij zo zorgvuldig bewaart voor speciale momenten, en die daarom extra mooi is, dacht ik alleen maar: Champagne? Welke idioot heeft dat bedacht? Geef die jongen warme chocolademelk!
- Terug naar Namen - 20/12/2020
- Als een reiger over de toppen - 24/10/2020
- Muziek in de benen - 23/10/2020
Geef een reactie