Wat betekent het om te fietsen? Jazeker, het is een kwestie van het gat op een zadel, en dan maar de benen ronddraaien om het aandrijvingsmechanisme dat het achterwiel doet rollen op gang te brengen, gecombineerd met een evenwichtsoefening die eens wordt geleerd en nooit wordt vergeten. Maar wie op die manier over de betekenis van het fietsen denkt fietst nooit, of is een wetenschapper met een wel erg mechanistisch wereldbeeld – en in het ergste geval beide. Wie werkelijk deze vraag stelt, vraagt naar de betekenissen waarmee de mens het fietsen heeft beladen; het is vragen naar de significantie, de cultuur en de ervaring van het fietsen.
Het zijn deze vragen die door Paul Fournel worden behandeld in ‘Ik en mijn fiets’. Het boek verscheen al in 2001 in het Frans, maar is pas nu naar het Nederlands vertaald en je kunt je afvragen waarom dat zolang heeft geduurd. Het boek verdient het namelijk opgenomen te worden in het pantheon der wielerboeken – die wisselende lijst waarin eigenlijk alleen ‘De Renner’ van Tim Krabbé een constante factor lijkt te zijn. Zoals ‘De Renner’ is ook dit boek geschreven vanuit het perspectief van de fietser, maar anders dan bij Krabbé is het hier niet de wedstrijdfietser die het woord voert, maar de sportieve wielertoerist. Hiermee sluit dit boek voor velen misschien wel beter aan bij hun fietservaringen dan De Renner doet.
Ook verschilt ‘Ik en mijn fiets’ hierin van ‘De Renner’, dat niet een enkele wielertocht het vertrekpunt vormt, maar een heel leven op en met de fiets. Het boek opent met een persoonlijke geschiedenis in valpartijen. Ogenschijnlijk een eigenaardige keuze voor een boek dat een lofzang op het fietsen vormt, maar bij Fournel wordt juist het feit dat hij ondanks al zijn vallen is blijven fietsen, een toonbeeld van zijn liefde voor de fiets:
‘Tussen het kinderlijke genot een fiets te bezitten en de drang om er gebruik van te maken, loopt een weg die kronkelt, maar door zon is overgoten. Tot nu toe ben ik, elke keer als de vraag rees, op mijn mooie fiets gesprongen om een rit te maken.’
Die door zon overgoten weg wordt in de rest van het boek beschreven. In korte hoofdstukjes licht Fournel telkens een ander aspect van het fietsen uit: de fiets zelf, de kleding, het ‘lezen’ van de benen van anderen, het transporteren van een fiets, wielertoeristen en renners, denken en fietsen, honger en fietsen, vorm en de man met de hamer, enzovoorts. Het biedt een caleidoscopische blik op het fietsen, waarbij Fournel er regelmatig in slaagt om een treffende beschrijving te geven van ervaringen die iedere fietser bekend zullen voorkomen; regelmatig denk je bij jezelf: ‘ja, zo is het!’
Schitterend is bijvoorbeeld hoe Fournel schrijft over de landschapsbeleving van de fietser. Aan wie in de auto zit toont het landschap zich, maar wie fietst zit er middenin. En dat op een manier die wordt bepaald door de ‘dierlijke relatie’ die de fiets heeft met de wereld: ‘De berg die zich voor je verheft is geen berg maar in de eerste plaats een klim die je moet nemen, een test, een twijfel, een bron van ongerustheid soms.’ En het door Fournel gemunte begrip ‘zadelgeheugen’ zal niet meer uit mijn wielervocabulaire verdwijnen: de sensaties die verschillend wegdek via het zadel aan het menselijk zitvlak afgeven, en op den duur puur op zichzelf voldoende zijn om de fietser te doen weten waar en op wat voor soort weg hij of zij fietst.
Fournel, evenzeer een man van de literatuur als van de fiets (zo is hij verbonden aan Oulipo, de experimenteel-literaire beweging waarbij ook schrijvers als Raymond Queneau en Georges Perec betrokken waren), verstaat de kunst om in weinig woorden iets te vangen wat zich toch zo moeilijk verstaanbaar laat maken: de pure sensatie van het fietsen. ‘Zitten op je zadel, het gewicht van je eigen lichaam niet hoeven dragen’, schrijft Fournel, en daarmee lijkt het volgens hem op zwemmen of vliegen. Het verschil met zwemmen ligt in de snelheid, en over het verschil met vliegen schrijft hij puntig: ‘Het verschil tussen fietsen en vliegen is dat fietsen mogelijk is en vliegen nog niet.’ Of neem de beschrijving van de fietser wanneer hij is afgestapt:
‘Wanneer hij voet op aarde zet, ziet de wielrenner eruit als een lelijk eendje en wordt hij meteen overschaduwd door zijn prachtige fiets. Een zweem van nostalgie vertroebelt zijn blik. Bijna vloog hij en kijk, nu staat hij daar als een stumper.’
Het is het gevoel dat je hebt wanneer je, terwijl je zo-even nog gesoigneerd op je fiets gezeten langs de terrasjes vloog, daarbij nog even met gevoel voor show uit het zadel kwam, je nu bekeken weet terwijl je onhandig waggelend op je wielerschoentjes met gekromde rug naar het dichtstbijzijnde cafétafeltje beweegt om een appelpuntje te bestellen.
‘Ik en mijn fiets’ is een heerlijk boek dat liefde voor het fietsen ademt. Paul Fournel weet waar hij over schrijft: zijn ervaringen bestrijken een fietsleven dat begon in zijn jeugd, en hem nu naar eigen zeggen helpt bij het ouder worden (weliswaar stamt het boek uit 2001, het lijkt na lezing onwaarschijnlijk dat Fournel nu niet meer zou fietsen – al is hij bijna 73 jaar oud). Benjo Maso mogen we dankbaar zijn dat hij de Nederlandse wielerliteratuur niet alleen met zijn eigen werk heeft verrijkt, maar nu ook met deze vertaling. Een ode aan het fietsen, om het geluk dat het ons schenkt:
‘Het creëren van verlangen naar iets waar je behoefte aan hebt, is werken aan het menselijk geluk. Behoefte is iets dringends en obscuurs dat de afhankelijkheid van de ene aan de andere mens definieert. Het identificeren van iets waar je naar verlangt is het definiëren van jezelf als mens. Daar ligt het geheim van de cultuur, het geheim van de keuken, het geheim van het goede. Het is ook het geheim van Fournel, minuscuul op zijn fiets in een immens landschap, miraculeus in evenwicht op zijn twee wielen en op zoek naar zijn eigen schaduw.’
Ik en mijn fiets
Paul Fournel
Vertaling: Benjo Maso
188 pagina’s
ISBN: 9789492068378
Prijs: €18,95
Het boek is o.a. te koop bij bol.com
Frank Heinen besprak het boek ook al in een video