1
Daar, in een krakerig Youtube-filmpje, zat André Pousse. Oud geworden, het zware lijf als stille getuige van een overvol leven. En toen de interviewer hem vroeg naar zijn vriendschappen met grote acteurs en regisseurs, nationale legenden, keek Pousse eerst een tijdje in de verte. Dan, met een weemoed die is voorbehouden aan hen die een leven lang de tijd hebben gehad om ‘m op te kweken: ‘Jean Gabin is dood, Bertrand Blier is dood. Dalban: dood. Mijn adressenboekje is een kerkhof geworden.’
2
86 jaar eerder, in 1919, krijgen een Catalaanse politiecommissaris in Parijs en zijn vrouw een zoon, die ze Andre noemen. Een onrustig kind, slechts in de hand te houden door hem vaak en langdurig buiten te laten uitrazen.
André Pousse groeit deels op straat op, het is op straat dat hij leert boksen, de sport die het fundament van zijn leven lijkt te gaan vormen. Wanneer hij als talentvol bokser eens een tripje maakt met een vrienden, coureurs, is hij al na een paar kilometer gewonnen voor de koers: Andre is de beste, hem niet te laten fietsen is een misdaad tegen de natuur.
3
André Pousse wordt baanwielrenner. En een goeie ook. Na een korte mobilisatie aan het begin van de oorlog, groeit hij uit tot een van de grootste bezienswaardigheden van het Vélodrome d’Hiver. Op de plek waar in juni 1942 duizenden Parijse joden enkele dagen als beesten worden gestald alvorens te worden doorgevoerd naar de verschillende vernietigingskampen, vergapen de Parijzenaars zich een paar maanden later weer aan de kunsten van hun helden. Grootste held is André Pousse, die – aan de zijde van wisselende koppelpartners – acht keer op rij de Zesdaagse van het Vel d’Hiv wint. Eindeloze nachten zijn dat, waarop de tienduizenden toeschouwers dineren met camembert en rode wijn, op dezelfde tribunes waar kort tevoren nog joodse kinderen zijn vertrapt in hun eigen uitwerpselen, en met een chic restaurant waar tot de ochtend kan worden gesoupeeerd op het middenterrein, waar destijds een geïmproviseerde ziekenboeg met primitieve middelen de levens van zieke gevangenen trachtte te redden.
Onder de toeschouwers bij die zesdaagsenavonden is regelmatig een klein jongetje, een Titi Parisien, een ventje dat met de andere jongens op de vuist gaat voor de eer om de fiets van Pousse te mogen dragen.
Dat jongetje is Alain Delon.
4.
André redt zich overal: op de baan, op de weg, in de wereld van show en dans en in die van de georganiseerde misdaad. Wanneer hij in het voorjaar van 1949 in New York een wedstrijd moet rijden, pokert hij tot diep in de nacht met de top van de lokale maffia.
Op diezelfde trip leert hij ook Marcel Cerdan kennen. Cerdan, Le bombardier Marocain, is op dat moment Frankrijks held nummer 1: hij is ’s werelds beste bokser, ziet eruit als een filmster en wordt sinds kort wakker naast Edith Piaf.
De zesdaagse wordt geen grandioos succes: aan de zijde van Francis Grauss pas zevende. Maar er is wel een vriendschap geboren: Pousse en Cerdan kunnen het goed met elkaar vinden en Marcel stelt Andre al snel aan zijn vriendinnetje voor. De vriendschap is geen lang leven beschoren: in de nacht van 27 op 28 oktober 1949 stort het vliegtuig dat Cerdan naar een wereldkampioenschapsgevecht in New York moet brengen neer op de flanken van de Pico de Vara, op de Azoren.
Een paar maanden later beëindigt André zijn wielerloopbaan. Hij probeert het nog even als zwemmer, maar hij – dertig – voelt al snel dat zijn lichaam aan kracht heeft ingeboet.
Nooit zal iemand sneller een ronde rijden op de Vel d’Hiv-baan dan hij.
5.
Een schoolmens is Pousse nooit geweest.
Over het leven na de fiets heeft hij eigenlijk nooit nagedacht.
Als hij op zijn dertigste stopt met wielrennen en de geldstromen opdrogen, werkt hij een tijdje als gigolo in de betere Parijse kringen. Andre is succesvol: genoeg dames die die beroemde benen van dichtbij willen zien. Edith Piaf komt hij af en toe nog wel eens tegen, hij alleen of in gezelschap van een klant, zij samen met haar impresario Loulou Barrier, die haar na de dood van haar grote liefde Cerdan dubbel zo hard aan het werk zet. In Ediths voorprogramma staan twee jonge zangers, Eddie Constantine en Charles Aznavour. Aznavour koppelt de rouwende Edith aan de adonisachtige Eddie. Bij Constantine vindt Edith de troost die ze zo hard nodig heeft, de anekdote dat Edith de lakens van een hotelbed opslaat, om Eddies naakte, slapende lijf te tonen aan het kamermeisje dat bezig is het ontbijt klaar te zetten en haar fluisterend vraagt ‘of ze ooit zoiets moois heeft gezien’, doet als een modern sprookje de ronde door het Parijs van begin jaren vijftig.
André is intussen door Loulou Barrier gevraagd om bij hem in dienst te treden. Nu pas leert hij Edith werkelijk goed kennen. De zakelijke verstandhouding wordt een vriendschap en die, zo gaat dat in Piafs leven nu eenmaal, mondt uit in een hevige liefdesrelatie.
Acht maanden duurt de romance van de coureur en de nachtegaal. Ze brengen veel tijd door in Ediths net aangeschafte boerderij vlak buiten Parijs en wonen zelfs kort samen, in Ediths villa in het Bois de Boulogne. Alles verloopt voorspoedig, 1951 is bezig een uiterst gelukkige episode in haar liefdesgeschiedenis te worden.
Dan wordt het augustus.
6.
Het is nooit duidelijk geworden of het daadwerkelijk zijn schuld was, maar Edith Piaf is er altijd van overtuigd gebleven dat het aan André te danken was dat zij in het najaar van 1951 een hevige pijnstillerverslaving ontwikkelde die haar de rest van haar leven zou blijven achtervolgen.
Dit is wat we weten: drie weken nadat Edith betrokken was bij een aanrijding met louter blikschade (en Aznavour aan het stuur), glijdt een door André bestuurde auto (overige passagiers: Aznavour, zanger Roland Avellis en Edith) van de weg. Edith breekt haar linkerarm en verschillende ribben. Om te kunnen blijven optreden schrijft een arts haar morfine voor.
Het ongeluk en de gevolgen zuigen alle lucht uit de relatie tussen Edith en Andre. Sommige Piaf-kenners beweren dat de verkering toch al geen lang leven beschoren was – Edith ergerde zich aan de weinig ambitieuze Andre, die best vrede leek te hebben met een baantje als chauffeur en personal assistant van de grote Franse sterren. Anderen zeggen dan weer precies het omgekeerde: juist Andre liet de romance langzaam doodbloeden, omdat hij niet langer tegen Ediths eerbewijzen voor haar overleden liefde Cerdan kon. In hun huis in het Bois de Boulogne stond een seancetafeltje waar een foto van de bokser stond, altijd een kaars moest branden en Cerdans gouden manchetknopen als relikwieën in een doosje werden bewaard. Tijdens een ruzie ramde Andre het tafeltje in elkaar en flikkerde hij de manchetknopen uit het raam.
Hoe het ook zij: in de laatste fase van hun verkering zoekt (en vindt) Edith troost in de armen van Andres oud-collega, baanrenner Toto Gerardin. Officieel is de volgende in de lange rij Piaf-mannen echter charmezanger Jacques Pills, met wie ze in het najaar van 1952 trouwt.
7.
Sommige mensen zijn geboren voor de showbizz, anderen voor een loopbaan in de sport. Pousse behoort die uiterst kleine groep mensen die voor beiden in de wieg zijn gelegd.
Hij beweegt zich door de wereld van kunst en entertainment alsof hij nooit anders heeft gedaan, presenteert populaire radioshows (‘La musique a papa’) en debuteert op z’n 44e als filmacteur, in ‘D’ou viens-tu, Johnny’, ook de eerste film van hoofdrolspeler Johnny Hallyday. In de jaren die volgen groeit Pousse uit tot een veelgevraagd acteur, vaak in de bijrol van de norse politieagent of de gevaarlijke gangster, bijvoorbeeld in de kaskraker Le Clan des Siciliens. Vooral regisseur Michel Audiard doet graag en vaak een beroep op hem.
En op nog latere leeftijd wordt André Pousse ook nog eens een van de koningen van het Parijse nachtleven: hij wordt artistiek directeur van de Moulin Rouge en richt in het pand ernaast de beruchte discotheek La Loco op. Dankzij zijn bijbaan als artiestenmanager – van onder meer Hallyday en Petula Clark – slaagt hij er bovendien in werkelijk iedereen ertoe te bewegen in La Loco op te treden, of het nu Tom Jones is of The Who. André Pousse weet wat hij wil en is niet bang er achterheen te zitten.
8.
53. In zoveel films speelt Pousse gedurende zijn goedgevulde leven – niet voor niets heet de documentaire die in 2002 over zijn leven wordt gemaakt: ‘André Pousse – l’homme aux 5 vies’. ‘Qui mange quoi’, een wat duffige komedie uit 2004, blijkt zijn zwanenzang als acteur.
Op een hete zomerdag in 2005 wordt hij tijdens een autoritje in de buurt van Saint-Tropez door een wesp gestoken.
Een bruuske beweging, een ruk aan het stuur en het volgende moment ligt André met auto en al in een ravijn. Hij overleeft het ongeluk, zit onder het bloed, voelt hoe meerdere botten in zijn lijf het begeven hebben, maar slaagt er wonder boven wonder in om op eigen kracht thuis te komen. Vier dagen later sterft hij alsnog aan zijn verwondingen, in het ziekenhuis van Saint-Tropez.
Het medaillon met een beeltenis van de heilige Theresia van Lisieux, dat nog altijd om zijn nek hangt, is een cadeau van een vriendin van lang geleden. Ene Edith.
- Voorpublicatie ‘Fietsen om niet aan te komen’ van Frank Heinen - 30/04/2021
- Vergeten wielrenner: José Beyaert - 20/04/2021
- Vergeten wielrenner: Rebecca Twigg - 01/04/2021