Toen Rebecca Twigg in 1997 voor de tweede keer stopte met wielrennen, dit keer voorgoed, dook ze zelden nog op in de entourage van de wielerwereld. Ze was nooit eregast bij een koers, ze schoof nooit aan bij een diner met oude helden, ze gaf geen commentaar of analyses bij wedstrijden waarin zij ooit met ijzeren vuist had geregeerd. Zo alomtegenwoordig als ze ooit was geweest, zo weg was ze nu. Haar naam werd zelden nog genoemd, laat staan bezongen, en als dat toch nog eens gebeurde, zoals in een profiel op een Amerikaanse wielersite een paar jaar geleden, dan eindigde zo’n stuk als volgt: ‘It’s hard to find out what she’s been doing since. I’ve heard through one of the bicycle forums that she might be doing somethng in the medical field with her biology degree, though I have no idea how reliable that is. (…) There’s no doubt she was smart enough to excel at anything she set her mind to.’
Rebecca Twigg was slim en krachtig en getalenteerd en succesvol en knap. Er was geen enkele aanleiding om te denken dat zij op een zeker moment in haar leven zou verzeilen in ellende en mislukking, behalve misschien dat mensen die én slim én krachtig én getalenteerd én succesvol én knap zijn bij mensen die minder gul bedeeld zijn afgunstige gevoelens kunnen oproepen, gevoelens die erop neerkomen dat iemand als Rebecca Twigg het leven begint met een oneerlijke voorsprong. Maar zelfs die mensen, die op verschillende momenten in het leven van Rebecca Twigg opdoken, zullen hebben gedacht noch gewenst dat een vijfvoudig wereldkampioen zou eindigen op een bankje in Seattle, met twee vuilniszakken als enige bescherming tegen de kou.
De eerste keer dat Rebecca Twigg op een fiets zat, was ze zeven jaar. Omdat ze nog niet wist hoe de remmen werkten, reed ze tegen een muur. Binnen een paar jaar was ze een van de meest begaafde jonge wielrensters van de Verenigde Staten, al stelde dat op dat moment – begin jaren zeventig – niet veel meer voor dan het grootste Griekse langlauftalent te zijn. Die eerste jaren reed Rebecca op een fiets die haar moeder Barbara had opgekocht op een politieveiling. Toen die fiets op een dag werd gejat, was er geen geld om een nieuwe te kopen. Het was aan haar moeder te danken dat Rebecca maar kort zonder zat: kort na de diefstal zag Barbara een jongen uit de buurt op de fiets van haar dochter rijden. Ze volgde hem naar zijn huis, en keerde er diezelfde avond samen met Rebecca terug, om de fiets terug te kapen.
Barbara Twigg moet een wonderlijke vrouw zijn geweest. Ze voedde haar dochters alleen op, kroop door kelderraampjes om hun eigendommen terug te stelen, maar liet haar oudste dochter ook op haar vijftiende min of meer aan haar lot over. Rebecca heeft nooit willen of kunnen vertellen wat de exacte aanleiding was voor haar vertrek, maar vanaf dat moment leefde ze onder de hoede van oudere vrienden en later vooral in hotels, als ze met de Amerikaanse jeugdploeg ergens ging fietsen. Ze moet een uitzonderlijk voorlijk kind zijn geweest, een volwassene in een puberlijf, die zich op aandringen van haar moeder zich als veertienjarige al op de University of Washington had aangemeld. Barbara geloofde dat haar extreem intelligente, maar ook wat eenzelvige dochter niet tot haar recht zou komen op een highschool, waar sociale handigheid er meer toe deed dan intellectuele ontwikkeling.
Tijdens haar bachelor in de biologie, begon ze in Washington serieus te fietsen. Binnen een jaar werd ze gescout door Edward Borysewicz, Eddie B, een uit Polen afkomstige coach, de Nick Bollettieri van het fietsen, met een stem als een schuurspons en de instelling van een generaal in het vreemdelingenlegioen. Het oog voor talent dat Eddie B over de Amerikaanse jeugdkoersen liet glijden, speurend naar meisjes die enige aanleg vertoonden, stond als onfeilbaar bekend.
Vier jaar vóór de eerste Olympische wegwedstrijd voor vrouwen, op de Spelen van ’84 in Los Angeles, werd Rebecca Twigg, nog niet meerderjarig, ingelijfd door de Amerikaanse bond. Eddie B moest van haar een kampioene boetseren. In die jaren van fietsen, eten en slapen in een trainingscentrum bekroop haar soms de angst dat ze analfabeet zou worden. Zij, de studente die stapels studieboeken en romans van Isaac Asimov naast haar bed had liggen, werd geacht uitsluitend nog over wielrennen te spreken, te denken en te dromen. Ze genoot van de sport, van het beter worden, van de pijn en de uitputting die ermee gepaard gingen en van die zeldzame dagen dat alles vanzelf leek te gaan, maar ze genoot niet van de wereld eromheen, van Eddie B en haar ploegmaats en het onuitgesproken verbod op gesprekken die verder reikten dan de ogen van Richard Gere. Rebecca, hard op weg een academica te worden, hoorde de pseudowetenschappelijke praat van haar begeleiders in zwijgende verbijstering aan. Zelf weigerde ze haar strategie meer gewicht toe te kennen dan-ie verdiende. Wanneer het op wielrennen aankwam, geloofde ze niet in cijfertjes. ‘Testing smesting,’ noemde ze dat. Het beste was om zo goed mogelijk naar de geluiden van je lichaam te luisteren, en voorzichtig te doen. Toen een journalist haar vroeg hoe ze zich voorbereidde op de Spelen, antwoordde Rebecca Twigg: ‘Proberen niet te vallen.’
Het moet veel laconieker geklonken hebben dan ze zich voelde.
Een week vóór de wegwedstrijd in L.A. riep Eddie B de renners bij elkaar in het hotel. Tijdens die bijeenkomst, vertelde Twigg later, legde hij tot in detail uit wat de voordelen waren van het aftappen en later weer inspuiten van eigen bloed. Bloeddoping, zei Eddie, was in Europa doodnormaal. Het was niet eens verboden.
Diezelfde dag nog werd bij de renners in hun hotelkamers bloed afgetapt. Ook bij Rebecca Twigg, die niet flauw wilde zijn en zonder tegensputteren de naald in haar arm liet zetten. Ze moet toen al vermoed hebben dat bloeddoping niet werkt als je het moment van aftappen en weer inspuiten zo kort op elkaar laat volgen. En ze moet ook hebben gevoeld dat deze vorm van pseudowetenschap haar eerder kwaad dan goed zou doen. Toch liet ze het toe. Omdat ze niet de uitzondering wilde zijn die ze toch al zo vaak was. Als gevolg van haar intelligentie werd ze al vaak genoeg met een zekere bevreemding bekeken door ploegmaats en begeleiders. Een enkeling joeg haar schijnbare zelfbewustzijn en kalmte angst aan, ze vreesden dat Rebecca hen beter kon doorzien dan ze zichzelf konden doorzien.
De enige die weigerde mee te doen aan de bloeddoping, was Connie Carpenter.
Een paar dagen later won Carpenter goud, net voor Rebecca Twigg.
Na die Spelen groeide Rebecca Twigg uit tot een van de beste rensters van haar generatie. Ze werd zes keer wereldkampioen op de individuele achtervolging. Ze verscheen in talloze reclames, en was niet van de omslagen van de wielertijdschriften te sláán: de ene keer in wielertenue, een andere keer in een gouden, strapless jurk. Ook maakte ze reclame voor uiteenlopende producten. Haar talent, in combinatie met haar uiterlijk en haar als mysterieus geldende zwijgzaamheid, maakten haar tot het soort sporter waarbij elk interview wordt voorafgegaan met een van onverholen bewondering glibberig geworden inleiding op haar ogen, haar lippen en haar golvende Candice Bergen-haar.
Op het toppunt van haar bekendheid oversteeg ze de sport: ze was een Amerikaans succesverhaal dat toevallig op een fiets zat. Ze werd geïnterviewd door Vanity Fair, de bijbehorende foto’s werden gemaakt door Annie Leibovitz.
In 1989 stopte ze, tamelijk plotseling, en ging als computerprogrammeur werken voor een ontbijtgranengigant. In die periode groeide ze meer dan twee centimeter; eindelijk had haar lichaam energie over voor andere dingen dan de fiets. Twee jaar later keerde ze terug, zodra bekend werd dat op de Spelen van Barcelona de drie kilometer achtervolging, háár afstand, zou worden geprogrammeerd.
Negen maanden training later won ze in Barcelona brons.
Olympisch goud kwam er nooit: tijdens de Spelen van Atlanta, vier jaar later, verdween ze plotseling uit de Amerikaanse ploeg. Reden: na een teleurstellende eerste race weigerde ze nog langer te fietsen op de voor veel geld ontwikkelde SuperBike. Het duurde even voor duidelijk was of de Amerikanen een vervanger mochten aanwijzen: bij blessures waren de regels duidelijk, maar in een vrijwillig vertrek van een deelnemer voorzagen de Olympische reglementen niet.
Sommige mensen voelen zich nergens helemaal thuis. Die mensen zijn altijd onderweg, soms letterlijk, vaak in hun hoofd. Rebecca Twigg lijkt zo iemand te zijn geweest: op een van de oudste foto’s die er van haar op het internet te vinden zijn, op het podium van een jeugdkampioenschap eind jaren zeventig, staart ze over het publiek en de fotograaf heen in de verte. Vriendelijk, verlegen, afwezig,
Misschien was het wielrennen voor haar daarom ook zo’n uitkomst. Op de fiets is er niets anders dan de fiets, in geen enkele andere discipline ben je zo genoodzaakt je gedachten te beperken tot het nu als in de individuele achtervolging. De terugkeer naar een ‘gewoon’ leven viel Rebecca Twigg zwaar: de individualist die ze op de fiets was geworden, kon geen vaste grond vinden in werk of liefde. Ze trouwde en scheidde tweemaal en werd meerdere keren ontslagen als programmeur. De laatste keer, in 2014, besloot ze niet meer te solliciteren. Zoals er destijds geen plek meer was geweest in het wielrennen voor een eigenwijze vrouw van midden dertig, zo was er nu in de IT geen plek meer voor een voor een vrouw van boven de vijftig, een vrouw wier eigenwijsheid zo lang had liggen gisten dat-ie op starheid was gaan lijken.
Al gauw raakte Rebecca Twigg alles kwijt: haar baan, haar geld, haar huis. Haar fiets gaf ze weg. Vanaf dat moment woonde ze in haar auto en wandelde overal heen. Op straat in Seattle herkende niemand haar als een zesvoudig wereldkampioene, hoogstens als de tegen alle klippen op opgewekte dakloze Rebecca die zich zo grondig inzette bij het Mary Place Women’s Day Center.
In het voorjaar van 2019 werd ze opgespoord door een journalist van de Seattle Times. Na enig aandringen was Rebecca Twigg bereid tot het geven van een interview. Met de publicatie wilde ze aantonen dat niet alle daklozen verslaafden zijn, en dat er ook mensen op straat leven die niet weten in welke richting ze hun leven moeten sturen.
Nog altijd, zei ze, bekroop haar soms het gevoel dat ze een oneerlijke voorsprong had gehad. Zo kon het gebeuren dat ze aangeboden woonruimte weigerde, omdat ze bang was dat ze er geen recht op had, dat ze ruimte zou innemen die eigenlijk voor een ander was bestemd. Rebecca Twigg blijft net zo lang wachten tot de hele wereld haar oneerlijke voorsprong in het leven heeft ingelopen. Tot die tijd loopt ze maar door, de vrouw die beter dan wie ook rondjes kon draaien, maar die de pedalen kwijtraakte zodra ze recht vooruit moest.
- Voorpublicatie ‘Fietsen om niet aan te komen’ van Frank Heinen - 30/04/2021
- Vergeten wielrenner: José Beyaert - 20/04/2021
- Vergeten wielrenner: Rebecca Twigg - 01/04/2021