Ik was elf. Het was 29 juni 1996. Den Bosch had zich vermomd als herfst, grijs en nat, alsof de stad de Tour de France niet wilde ontvangen, maar onderging. Mijn vader stond in de deuropening. Zijn wijsvinger wees naar de televisie, niet naar mij. ‘Kijk,’ zei hij. Alsof hij mijn ogen nodig had om iets echt te laten bestaan.

Daar stond hij. Miguel Indurain. Vijfvoudig Tourwinnaar. Een man die kilometers leek op te eten zonder te kauwen, die de tijd naar zijn hand zette alsof hij de uitvinder ervan was. Maar niet vandaag. Vandaag zag hij eruit alsof hij de uitvinder niet meer kon vinden. Naast hem stond de Pinarello Espada.

Geen fiets. Het was een monster met wielen. Een futuristisch skelet dat meer vragen opriep dan antwoorden gaf. Voorwiel kleiner dan het achterwiel, een carbon frame zo glad dat de wind zich verontschuldigde bij elke aanraking. De Espada was geen vervoermiddel. Het was een bedreiging. Voor wat, wist niemand precies. Maar je voelde het.

Dit was Pinarello’s antwoord op de Lotus 108, de machine waarop Chris Boardman in 1992 Olympisch goud won. Waar de Lotus klinisch en geraffineerd was, koos de Espada voor bruut en ongegeneerd. Lamborghini hielp mee aan het ontwerp. Windtunnels werden tot het uiterste benut. Dit was geen fiets om lief te hebben. Dit was een fiets om te vrezen.

En het werkte. Voor even.

In 1994 had Indurain met de Espada het werelduurrecord gebroken. 53,040 kilometer in één uur. Niet gewoon een record, maar een grens. Een uitspraak. ‘Hier stopt de mens, en begint de machine.’ Maar de machine had een houdbaarheidsdatum. Een maand later verbeterde Tony Rominger het record. En niet veel later deed hij dat nog eens, met een waanzinnige 55,291 kilometer. Indurain probeerde het terug te pakken in Colombia, op grote hoogte, waar de lucht dunner was en de dromen (en het bloed) dikker. Hij faalde.

En toch, voor Fausto Pinarello maakte dat niets uit. ‘De Espada is mijn fiets,’ zei hij. ‘En Big Mig is Pinarello.’ Het ging nooit om de cijfers. Het ging om wat de fiets betekende. Wat hij beloofde.

De klok tikte. Vijf. Vier. Drie. Twee. Eén.

Ze vertrokken. Of nee, het vertrok. Indurain en de Espada. Een tweetandige vork die de regen sneed, dwars door Den Bosch. De vijfvoudig Tourwinnaar zat laag, benen als hydraulische hamers. Maar er zat roest op Big Mig zélf. Hij was niet meer nieuw. Niet meer onoverwinnelijk.

De regen gaf niet toe. De tijd ook niet. Achtste. Een uitslag zonder betekenis. Maar die fiets? Die bleef.

De Espada was een vraag. Hoe ver kunnen we gaan voordat we niet meer weten waar we vandaan kwamen? Het was het begin van een tijdperk waarin windtunnels belangrijker werden dan benen. Wielrennen werd wetenschap. En ergens daarbinnen, verloren in tabellen en grafieken, stond de Espada.

Nu staat hij stil. Achter glas. In een museum waar mensen kijken en knikken en niets begrijpen. Maar in mijn hoofd rijdt hij nog steeds. Over nat asfalt in Den Bosch. Niet omdat hij sneller was. Niet omdat hij beter was. Maar omdat hij iets anders was. Iets wat fietsen nooit eerder waren geweest. Een waarschuwing. Een droom. En Big Mig’s laatste poging.

Keine Fotobeschreibung verfügbar.

Jos Mans