Foto Hans van Dijk/Anefo
Knetologie: wielerwoordwaarde uit de koers
Taal is altijd in beweging. Sterker nog, vaak is het ook beweging die taal kleur meegeeft. Zoals bij het mooie tijdverdrijf dat koers heet. Tijdens de uren en uren die je zelf op de fiets spendeert of waarin je aan de buis gekluisterd zit poppen ideeën op. Of hoor je nieuwe taalkundige spitsvondigheden een demarrage inzetten. Misschien juist ook wel omdat de koers meer dan genoeg tijd en stof tot nadenken geeft. Maar wat is nu typische wielertaal? En hoe heeft dat lexicon zich ontwikkeld? We doen een poging die wielertaal nader te duiden.
Om te beginnen: het woord knetologie staat niet benoemd in de Van Dale. Toch kan waarschijnlijk elke wielerliefhebber die weet wie Gerrie Knetemann – alias de Kneet – is zich een beeld vormen bij dit neologisme. Niet alleen was de Noord-Hollander een begenadigd hardfietser, het was ook iemand die het hart op de tong had en kleurrijk was in woord en daad. Zoals Kees van Kooten en Wim de Bie de taal beïnvloed hebben, zo deed de Kneet dat voor het wielrennen, vaak op zeer beeldende wijze.
Of hij ze ook allemaal zelf bedacht heeft is lastig te achterhalen, maar bij uitspraken als harken, met het hol open zitten, doorkachelen of iemands karretje in de poep rijden kan elke fietser zich probleemloos een beeld én een gevoel vormen. Ook het inmiddels zeer goed ingeburgerde de dood of de gladiolen – wat door de immer eigenzinnige Louis van Gaal tot in Duitsland en Engeland geïntroduceerd werd – kwam bij de veel te vroeg overleden oud-wielerbondscoach regelmatig over de lippen. De wijze van becommentariëren door Maarten Ducrot sloot later vrij naadloos aan bij de absurdistische Knetologie. Neem als voorbeeld maar eens de zin: Cancellara rijdt alsof tie een brommer heeft ingeslikt. Weer heel anders dan de meer poëtische, nostalgische manier waarop Mart Smeets jarenlang verslag deed.
Wielerwoorden
Voor wie op zoek wil naar de mooiste wielerwoorden zijn er allicht al fraaie werken beschikbaar in de bibliotheken. Zo behoren het van veel kwinkslagen voorziene De Kleine Heinen (door Frank Heinen) en het door Michel Wuyts en Ann de Craemer samengestelde Groot Vlaams Wielerwoordenboek tot de absolute aanraders op dat gebied. Met Wuyts noemen we meteen ook een man die befaamd is om zijn fabelachtige formuleringen. Ook veelal minstens zo beeldend als de genoemde voorbeelden van Knetemann.
Zo is het woord ribbedebie (dat zoiets betekent als verdwenen of foetsie) er eentje die onlosmakelijk met de Vlaamse verslaggever verbonden is. Ook overnemen met een slappe ketting en een sprint van stervende zwanen zijn uitdrukkingen die weinig toelichting behoeven. Het is wat je voelt dat het is, het geeft kleur aan het afzien en de hardheid van het koersen. En tegelijk ook weer zachtheid en mededogen. Dat is waar taal het functionele overstijgt. Voor meer mooie termen uit de koker van Wuyts is er dit stuk van De Standaard. “ Ik probeer elke dag te schaven om wat ik zie zo mooi mogelijk te kunnen omschrijven,” sprak hij tegenover de NOS, waar hij overigens ietwat verrassend soeverein – fietsend in de stijl van Merckx en Van Looy – dan weer benoemt als mooiste woord uit het wielervocabulaire.
Vlaamse invloed
Gezien de oorsprong van het fietsen is het geen verrassing dat er veel Franse invloeden zijn op de wielertaal. Wat vanuit taalkundig perspectief echter wel zeer interessant en opvallend is, is dat het Vlaams het Nederlands sterk beïnvloed heeft. Ilias Vierendeels, promovendus aan de Universiteit van Namen, wielerliefhebber en gespecialiseerd in het Belgische taallandschap zegt hierover het volgende: “Heel interessant is deze wetenschappelijke studie naar het wielerlexicon. Wat zeer opvallend is, is dat een deel van de wielerterminologie in Nederland vanuit het Vlaamse Nederlands in het Nederland is terechtgekomen. Dat is bijzonder, omdat het Nederlands uit Nederland altijd veel sterker het Vlaams beïnvloed heeft. Een reden zou kunnen zijn dat Vlaamse wielerverslaggeving al een lange traditie had met een eigen jargon, op het moment dat de aandacht voor wielrennen in de Nederlandse pers toenam. Er was dus in Nederland geen nood om een nieuwe ‘taal’ aan te boren; er kon leentjebuur gespeeld worden bij de Vlaamse pers. In die optiek vind ik het ook heel interessant dat veel van de nieuwe woorden die het wielerlexicon binnenkomen Engels zijn. Ik heb dit niet onderzocht, maar ik denk dat vooral de razendsnelle verwetenschappelijking van het wielrennen belangrijk is. Veel van de terminologie die ons wielerlexicon nu binnensluipt is van wetenschappelijke aard. Denk aan watts, treshold powers, tubeless banden of de dropper post waar Mohoric enkele jaren geleden Milaan-San Remo mee won.”
Een prachtterm die In Nederland enkele jaren geleden het levenslicht zag is het door Thijs Zonneveld geïntroduceerde Mollemalen, een woord dat uiteraard ontleend is aan de uit duizenden herkenbare manier van fietsen die Bauke Mollema er op nahoudt. Het is niet moeilijk te voelen wat er met die term bedoeld wordt. Achter de Groningse dijken, met volle tegenwind en in een stijl die niet de meest elegante is zwoegen, stoempen, buffelen. Niemand kan het zoals hij.
Over het woord stoempen gesproken, het mooie van wielertaal is ook dat de invloed van dialecten er onmiskenbaar is. Ook in recente tijden nog, zo vertelt Vierendeels: “Veel van de Vlaamse wielerwoorden hebben hun oorsprong in het dialect of in volks- en omgangstalen. Stoempen is er een, maar ook skarten van Yves Lampaert is zo’n voorbeeld. Het is een West-Vlaams dialectwoord en betekent ‘harken’, in de betekenis van ‘zwoegen, tot het uiterste gaan’. Het werd beroemd door Lampaerts interview na zijn overwinning in Dwars door Vlaanderen. Een ander woord is heel recent geïntroduceerd door Victor Campenaerts: woefen, ‘een korte maar heel diepe inspanning met de bedoeling om een ontsnapping op te zetten’. Hij gebruikte het in een interview na een Touretappe twee zomers geleden.”
“Klassiek geworden in wielermiddens is de woordgroep die door Renaat Schotte, de VRT-verslaggever op de motor, vaak gebruikt wordt, namelijk bitumineuze betonvoegvullingsmassa. Voorheen wist niemand wat dat betekende, maar nu weet elke Vlaamse wielervolger dat het gaat om het spul dat gespoten wordt tussen twee betonplaten op een weg, de betonbanen die overigens zeer typisch zijn voor het hobbelige Vlaamse wegennet waarop in het voorjaar gekoerst wordt. Zelf vind ik een zwieper maken heel mooi: een renner die een ongecontroleerd manoeuvre maakt na een contact of een stuurfout, maar zich toch nog net weet recht te houden.”
Vaak zijn het krachtige termen, termen waar een stoot energie in opgesloten zit. In klank, in betekenis. Omdat de koers altijd in beweging is, omdat de sport zich steeds maar weer blijft ontwikkelen, omdat de personages in de koers veelal karaktermensen zijn die op de fiets of in hun commentatorshokje uren hebben kunnen nadenken, woorden hebben laten centrifugeren in hun hoofd, soms zonder al te veel diep na te denken (de koers vraagt immers aandacht en concentratie) toch de wereld hebben kunnen omdenken.
Zelfs al zit een renner nog zo kapot, er is altijd ruimte voor vernieuwing, zo bleek toen Dave Bruylandts in 2004 na de Ronde van Vlaanderen onbewust innoveerde met Ik ben volledig choco. Grappig detail, de renner was op dat moment actief voor de ploeg Chocolade Jacques. De term choco bleef hangen in het lange peloton van koerskreten. Net zo min als de sport is de bijbehorende taal statisch. Met zowel een dosis nostalgie als progressie. En zo blijft het wielerlexicon steeds net een paar meter voor elk nieuw wielerwoordenboek fietsen. Soms een chasse patate, soms met een werkelijk kansrijke, vernieuwende demarrage richting nieuwe wielerwoordwaarde tijdens een potje Scrabble. Met daarbij de uitdaging zoals Frank Heinen die in zijn zakwoordenboek ook voorlegt rond kakelverse taalvondsten: “Probeer er af en toe eens eentje uit in discussies met bevriende wielerliefhebbers. Geen garantie voor succes, wel voor gespreksstof.”