Hoe de vandaag (28 juli) Jean-Marie Leblanc zich van voetnoot to baas van de Tour opwerkte
Zondag 21 juli 1968 is niet alleen een gedenkwaardige datum in de Nederlandse sportgeschiedenis, het is immers de dag waarop Jan Janssen als eerste landgenoot ooit de Tour wint, het is ook de dag dat een Fransman tot een belangrijk inzicht komt. Als je er van uit gaat dat ieder steentje, hoe klein ook, van invloed is op de stroom van de rivier waarin het ligt, zou je kunnen stellen dat de les die de dan 23-jarige renner op die bijzondere dag leert over zichzelf, van groter belang is voor de Tourgeschiedenis dan de eindzege van Janssen. Terwijl de Fransman al ruim voordat de Nootdorper in de afsluitende tijdrit het Vélodrome de Vincennes in Parijs binnen snelt en Herman Van Springel van zijn gele leiderstrui berooft, over de finish is gekomen.
Dat is vanzelfsprekend geen goed nieuws in een onderdeel waarbij de laagst geklasseerde renner als eerste van start gaat. De Fransman bungelt inderdaad onderaan het algemeen klassement. Oké, hij is, in tegenstelling tot de 47 uitvallers die de ronde van 1968 heeft opgeleverd, in koers gebleven, maar zijn naam vindt hij terug in de onderste regionen van de eindrangschikking. 58ste wordt hij, van de 63 renners die de Tour voltooien.
Precies dat is de aanleiding van het inzicht dat de Fransman na zijn Tourdebuut opdoet. Een groot renner zal hij niet worden. Hij weet het zelf maar al te goed. De dag dat hij serieus zijn krachten kan meten met die van Janssen, Van Springel en al die anderen zal nimmer aanbreken. Het is een harde, maar niet te ontkennen waarheid. Hij zal zichzelf andere doelen moeten stellen. Buiten de wielersport wellicht, of, in elk geval, niet met een fiets onder zijn achterste. Zonder het inzicht dat Jean-Marie Leblanc op die zondag in de zomer van 1968 opdeed, zou hij misschien nooit journalist zijn geworden. En zeker geen Tourdirecteur.
Een ieder die in de jaren ’90 is opgegroeid met de Tour, weet niet beter of Jean-Marie Leblanc is de onbetwiste ‘patron’ van het reizende circus dat zich in juli door Frankrijk verplaatst. Hij is degene die een aantal ontwikkelingen doorvoert, zoals minder nevenklassementen en vaker buitenlandse uitstapjes, de ronde door het EPO-tijdperk loodst en tijdens de periode-Armstrong het roer fier in de hand houdt, maar ook is het Leblanc die de stekker trekt uit de Tour voor vrouwen. Economische redenen, luidt het argument, maar eigenlijk vindt de conservatieve Fransman dames op een racefiets maar niets. Zij mogen de kussen uitdelen op het erepodium, maar zelf rijden? Van Leblanc hoeft het niet.
Voordat hij in 1989 op de directeursstoel van de ronde neerploft, heeft Leblanc, geheel conform de Tourtraditie, de koers meermaals verslagen voor de befaamde Franse sportkrant L’Équipe – voorgangers Jacques Goddet en Henri Desgrange waren eveneens journalist, alvorens het commando over het grootste wielerevenement ter wereld te voeren – maar Leblanc heeft ‘m zelf dus ook gereden. Tot tweemaal toe.
In 1968, het jaar van ‘onze’ Jan Janssen, maakt Leblanc zijn debuut. Hij is dan tweedejaars prof en eigenlijk zelfs een ploeggenoot van de Nederlander bij het Pelforth van Maurice De Muer. Ware het niet dat de Tour dat jaar, zij het voor het laatst in de geschiedenis, verreden wordt in landenploegen. Janssen rijdt dus rond in het oranje van de Nederlandse selectie, terwijl Leblanc vanzelfsprekend voor Frankrijk uitkomt. Voor het B-team, welteverstaan. De thuisrijders brengen drie ploegen van elk tien renners op de been en dus is er een A-, een B- en een C-ploeg. De sterkste Fransen, onder wie Raymond Poulidor en titelverdediger Roger Pingeon, vormen France A. Leblanc maakt, net als de Tourwinnaar van 1966, Lucien Aimar, en Charly Grosskost deel uit van het tweede Franse team.
In geen enkele etappe zal hij bij de eerste tien in de rituitslag eindigen. Natuurlijk, Leblanc kan zich verschuilen achter het vele knechtenwerk voor Aimar, die zevende wordt, maar zelf weet de renner met journalistieke ambities genoeg. Een groot renner zal hij nimmer zijn.
Toch hangt Leblanc zijn fiets niet meteen aan de wilgen. Na 1968 zal hij nog drie seizoenen lang deel uitmaken van het profpeloton en zelfs een tweede keer in de Tour aantreden. In 1970, als de ronde weer met merkenploegen wordt verreden, maakt Leblanc deel uit van Bic, opnieuw geleid door De Muer. Ook nu is Janssen een ploeggenoot. Ditmaal dient de Franse knecht, in tegenstelling tot twee jaar eerder, toen in feite dezelfde ongemakkelijke situatie speelde in de Tour als nu nog altijd tijdens wereldkampioenschappen, wel de belangen van de Nederlander te behartigen tijdens de drieweekse expeditie door het Franse land.
Wederom is Leblanc geen hoogvlieger en weet hij zijn plaats binnen de ploeg. Ondanks dat hij bezig is aan het beste seizoen uit zijn rennerscarrière, met als hoogtepunten een tweede plaats in de eindklassement van de Vierdaagse Van Duinkerke en een derde in de Tour de Nord, finisht hij in niet meer dan één enkele Tourrit bij de eerste tien en staat er in Parijs een 85ste stek in de algemene rangschikking achter de naam Leblanc. Als hij nog een miniem sprankje ambitie in zijn lijf had, is het na zijn tweede Tour voorgoed vervlogen.
Zijn driejarige contract met de Bic-ploeg dient Leblanc keurig uit, al zal hij in 1971 de Tour niet meer rijden. Op 25 september van dat jaar is de slotrit van de Tour de la Nouvelle France, in het Canadese Quebec, zijn allerlaatste profkoers. Nog voordat de afgezwaaide renner de Atlantische Oceaan weer is overgevlogen, ploft er in Frankrijk een envelop op de deurmat van Huize Leblanc. De perskaart, die hij voor zijn nieuwe baan bij de regionale krant La Voix Du Nord nodig heeft, is keurig op tijd bezorgd. Vanaf 1 oktober 1971 is Leblanc officieel renner-af en staat er ‘journalist’ op zijn visitekaartje.
Enkele jaren later zal hij namens sportkrant L’Équipe terugkeren in de Tour om de ronde te verslaan. Via die weg komt de ex-renner steeds dichter op het vuur te zitten, om uiteindelijk plaats te nemen in de organisatie en zich van 1989 tot en met 2006 Tourdirecteur te mogen noemen. Dankzij dat ene heldere inzicht, precies op de dag dat Jan Janssen de Tour won, en met hulp van een flinke portie zelfkennis, staat Jean-Marie Leblanc niet als oud-deelnemer in minuscule letters ergens in de kantlijnen van de Tourgeschiedenis weggemoffeld, maar zou hij als directeur juist een van de belangrijkste figuren in de historie van de ronde worden.