Neufchâteau, België, vrijdag 21 april 2023. Vanuit een stilgezet peloton kijk ik naar het tafereel dat zich in de verte afspeelt. Op de plek waar nu zeven ambulances staan, smakten een ronde eerder plots renners tegen het asfalt. Voor me zag ik fietsen door de lucht vliegen en hoorde ik geschreeuw. Over de glooiende weg reden we minstens zestig in het uur. Ook een ploeggenoot lag erbij, zag ik in mijn ooghoek. Niemand weet nog hoe het met de slachtoffers is.
De etappe wordt geannuleerd en ’s avonds komt mijn ploeggenoot terug uit het ziekenhuis. Naast een flinke collectie schaafwonden heeft hij een hersenschudding. Het had erger gekund, is de conclusie. Diezelfde avond rijden twee ploeggenoten hem naar huis. Hij had zich deze driedaagse koers door de Ardennen vast anders voorgesteld. En ik ook.
De volgende dag sta ik met knikkende knieën aan de start. De honderdvijftig renners om me heen vormen in hun wielerpakjes een kleurrijk tafereel. Ze ouwehoeren, eten een reepje en draaien hun schoenen nog eens aan. De ambulances lijken alweer vergeten. De zwarte walm van een barbecue trekt over onze helmen voorbij. Door de speaker schallen dingen in het Frans die ik niet versta. Plots klinkt een fluitje. We zijn vertrokken. De adrenaline giert door mijn lijf.
Op de klim beland ik in de tweede groep. Op het winderige plateau dat volgt, draai ik nog even mee. Daarna laat ik me in de regenachtige afdaling lossen. De weg is spekglad en ik ben bang om te vallen. Het beeld van de ambulances verdwijnt maar niet uit mijn hoofd.
Terwijl ik over de verlaten weg het restant van het parkoers afrijd, vraag ik me af waarom ik vandaag toch aan de start stond. Was het om dat deze etappe meteen bergop ging en daarmee minder hectisch zou zijn? Omdat onder politiebegeleiding over afgezette wegen koersen een machtig gevoel geeft? Of gewoon, omdat ik niet wil opgeven?
Vreemd genoeg realiseer ik me nu pas: de gevaren schreeuwen ons aan alle kanten toe. Vrijwel elke wedstrijdrenner die ik ken heeft wel eens iets gebroken, een koers zonder valpartij is zeldzaam en er rijdt standaard een ambulance achter het peloton. Het is simpelweg een kwestie van tijd voordat ik mezelf ook het ziekenhuis in fiets. Waarom lijkt niemand hierbij stil te staan?
Terug in het dorp blijken twee ploeggenoten ook gelost. Samen kijken we naar het restant van de koers. Renners met holle blikken stampen de eindklim omhoog en persen er een sprint uit naar de meet. Een ploeggenoot wordt tweede! Hijgende renners wisselen enthousiast verhalen uit. Met een bos bloemen en bierpakket op de hoedenplank rijden we naar ons huisje terug.
Bij derde etappe sta ik om raadselachtige reden wederom aan de start. Tien kilometer, een hoop gaten in weg en een onverwachtse vluchtheuvel later zak ik af uit het peloton. Kort daarna passeer ik een groepje renners dat met bebloede knieën en kapotte fietsen bij een wegversmalling ligt. Gedachteloos rijd ik er voorbij.
Die nacht, terug in Nederland, kan de ik de slaap niet vatten. Een hoop vragen spoken door mijn hoofd. Zoals altijd genoot ik van het zenuwachtige gedoe voor de start, van de inschrijftafel in een Waalse voetbalkantine en van de oude mannetjes die driftig rugnummers en tijden noteerden. En bij vlagen genoot ik ook van de koers, van het sterven en strijden, van het demarreren en afstoppen en van de tweede plek van onze kopman.
Maar tegelijkertijd verdrong dit weekend de angst om te vallen de liefde voor de koers. Waarom zijn zovelen verslingerd aan deze sport, terwijl de ongelukken met open armen staan te wachten? Is het juist het gevaar dat trekt? Of kunnen renners de lokroep van snelheid en adrenaline niet weerstaan? Geloven renners echt dat vallen erbij hoort? Wil ik nog wel koersen in de wetenschap dat een enkeltje ziekenhuis op den duur onvermijdelijk is?
De volgende avond fiets ik over een vlakke dijk. Het monotone ronddraaien van de pedalen werkt meditatief. Het maakt mijn hoofd leeg en helpt me de vragen te overdenken. Ook barst ik van de energie, want ik heb geen etappe uitgereden. Bovendien moet er getraind worden. Over twee weken staat de Ronde van Mill weer voor de deur. Dan moet ik in vorm zijn.