Wielergoden
Ik wil ze niet zien, de kleine mannen
op het leer, de groten van weleer, die als
adelaars vlogen boven de ravijnen van de
Aubisque, die op weg naar San Remo
de Poggio niet voelden, die als Noerejev
dansten over de Oude Kwaremont, die als
een locomotief door de woedende polderwind
stoomden en nooit last hadden van pijn
of beesten in hun kont
Ik wil ze niet zien, Hinault,