Site pictogram HET IS KOERS!

Candle in the wind

Het was drukkend warm toen ik met een goede wielervriend afreisde naar de Betuwe. De ronde van Dodewaard stond op het programma en ondanks een flinke kater had ik er zin in. Onderweg aten we zwetend van onze krentenbollen en voerden we de gebruikelijke gesprekken over wielrennen. Mijn vriend vertelde over de koers die hij een paar jaar geleden had gewonnen. Het hoogtepunt van zijn carrière. Iets waar ik erg jaloers op was. Een overwinning, hoe klein en onbeduidend ook, verschaft een wielrenner namelijk eeuwigheidswaarde en dat was precies wat ik najoeg. Wat dat betreft was de winst van Martin Ros in de Ronde van Uithoorn een mooi voorbeeld van de langdurige houdbaarheid van een wielervictorie. In al zijn boeken weidde hij wel een aantal alinea’s aan de dag dat hij, voortgestuwd door erotische gevoelens voor een mooi meisje, de wedstrijd van zijn leven reed. Nu ging het me te ver om Martin Ros een voorbeeld te noemen, maar het maakte wel duidelijk hoe groot de noodzaak van een overwinning was.

Het was mijn eerste seizoen met een wedstrijdlicentie en de parcoursen waar we overheen werden gejaagd, deden me denken aan vroeger toen ik samen met mijn vriendjes als Joop Zoetemelk door de buurt racete. Eigenlijk was alles op een racefiets Joop Zoetemelk, een overzichtelijke wereld. Jammer alleen dat ik het moest doen met een damesfiets. Ik had twee oudere zussen en fietsen werden doorgeschoven in ons gezin. Een touwtje van zadelpen naar stuur verzachtte de pijn een beetje.

Mijn maat reed, dat was positief. In het Vlaamse blad Cyclosprint had ik gelezen dat zelf rijden slecht is voor je benen. Vooral vanwege de statische belasting van het gaspedaal op je rechterbeen. Alle grote renners uit het verleden zorgden daarom dat ze een goede knecht hadden die voor hen achter het stuur kroop. Hennie Kuiper had José de Cauwer, Jan Raas Cees Priem en Joost-Jan Kool vond ook altijd wel iemand. Erg egoïstisch, maar ik besefte al snel dat het in deze sport draaide om details. Jammer alleen van die verdomde kater. Iets dat veel meer impact op mijn prestaties had dan een overmatige belasting van mijn rechterbeen. Toch zorgde ik ervoor dat ik nooit hoefde te rijden, de koers begon tenslotte al veel eerder dan het startschot klonk.

Een half uur later waren de rugnummers opgespeld en fietsten we richting het parcours. De junioren waren nog bezig met hun wedstrijd en over het trottoir verkenden we het rondje. Daarin een stuk dijk en verder veel rode klinkertjes. De hand van een overijverige verkeerskundige was duidelijk terug te zien in een aantal levensgevaarlijke verkeershindernissen. Langzaam nam de spanning toe. Rond het parcours was het gezellig. Er was muziek, het terras op het dorpsplein zat vol en in de tuinen zaten mensen op tuinstoelen de renners aan te moedigen. Een enkeling had er een barbecue bij aangestoken.

Even later waren de junioren klaar en was de straat voor ons. Bovenop de dijk constateerde ik dat er redelijk wat wind stond en dat de bermen langs de weg helemaal uitgereden waren. Opletten dus, als de boel op de kant zou gaan. Ik keek over de uiterwaarden naar de rivier en zag dat de lucht betrok. Even later vielen de eerste regendruppels op het parcours en zochten we naar een schuilplek. In de beschutting van een garagebox troffen we een andere wielrenner; type niet-gesoigneerd. Een verwassen shirt, benen lang geleden geschoren en slobberende, ooit witte sokken om zijn magere enkels. Daarboven een karakteristieke, doorleefde kop.

Terwijl hij wat rommelde met een regenjasje, vroeg hij of we al veel gereden hadden dit jaar. Ik vertelde hem dat het er nog niet zoveel waren en vroeg naar zijn koersen. “40 en allemaal bij de eerste 10”, daarna stapte hij op en reed de regen in. Ik vroeg mijn vriend of hij hem kende. Hij haalde zijn schouders op. “Niet echt, ooit prof geweest. Kort. Er was iets met een ongeval in de Acht van Chaam. Ik weet het niet precies.”

Voor de koers werd om een minuut stilte gevraagd. Een oud-lid van het wielercomité “Vrienden van de fiets, Dodewaard” was op tragische wijze overleden. Na zijn pensionering had hij zich volledig gestort op de wandelsport en tijdens een van zijn lange tochten was hij aangereden. Ironisch genoeg door een fanatieke wielrenner. Hij was op slag dood. Tot overmaat van ramp was de dader gewoon doorgereden. Een laffe daad, daar was iedereen het wel over eens. Net op het moment dat de minuut inging, begon het opnieuw te hozen. Zwijgend luisterden we naar het ruisen van de regen. In de kroeg even verderop was het gezellig. De op dat moment nog onbekende Frans Duijts vermaakte zijn streekgenoten. Na 50 seconden was de minuut voorbij en zei de speaker dat hij het een mooi, mooi momentje vond. “Alleen volgende keer graag de helmen af, mannen.” Een jongen met een zwaar Amsterdams accent zei net iets te hard dat hij nog nooit zo snel een minuut dicht had gereden en een zacht, beschaamd gegrinnik steeg op uit het peloton.

Nog was het niet klaar. Speciaal voor de onfortuinlijke wandelaar werd Candle in the wind gedraaid. Daarna kreeg de burgemeester de microfoon in zijn handen geduwd. Vijf minuten later wisten we in wat voor een fantastische gemeente vol vrijwilligers we mochten koersen en hoeveel hij van wielrennen hield.

Eindelijk mochten we vertrekken. Het was weer droog geworden, maar de drukkende warmte bleef. Uit respect voor de overledene vroeg de speaker de eerste ronde waardig rond te rijden. De rust was van korte duur en al snel schalden Frans Bauer en Marianne Weber uit de boxen en werd er aan een stuk gedemarreerd. Zelf deed ik ook een poging, maar meer dan 100 meter kreeg ik niet. Ik constateerde al snel dat uitrijden het hoogst haalbaar zou zijn. Tot overmaat van ramp had Candle in de wind zich vastgeklonken in mijn hoofd.

Ondanks alle inspanningen zat het hele spul nog bij elkaar toen het opnieuw begon te regenen. De lucht trok helemaal dicht en het leek wel of het nacht werd. Buiten het dorp rolde de donder over de polders. Af en toe werd de lucht opgelicht door een bliksemschicht. Een spookachtig beeld. Schimmen op de fiets begeleid door de koplampen van volgwagens. Het was onduidelijk of de wedstrijd gestaakt zou worden en iedereen hield de benen stil. Vol verwachting werd er gekeken naar de jury, maar die deed helemaal niets. Een groepje van 6 renners maakte gebruik van de verwarring en reed weg. Niemand reageerde.

Op dat moment was de renner met het rugnummer 79 al afgestapt. Nadat de speaker hem bedankt had voor de ‘bewezen diensten’ was hij snel doorgereden naar de kleedkamer. Hij was alleen, alle andere renners waren nog in koers. Wat hij eigenlijk al wist, was voor de start bevestigd: hij had iemand doodgereden en die wetenschap maakte hem bijna gek van angst. Hij had geen idee wat hij moest doen. Zijn tot dan toe mooie toekomst zag er duister en onheilspellend uit. Even later hing hij kotsend boven de wc. Afgelopen zondag was nog zo mooi begonnen. Lekker weer, goed getraind en als afsluiter nog een poging om het parcoursrecord van zijn rondje te verbreken. Hij sneller geweest dan ooit, maar toch had hij er een slecht gevoel bij. Halverwege had hij een voorbijganger licht geraakt en een schreeuw gehoord. Op onverklaarbare wijze had hij niks geregistreerd en was hij gewoon doorgereden. Pas toen hij een dag later in de krant las van een dodelijk ongeval, drong de afschuwelijke realiteit tot hem door. De week die volgde was een hel; hij durfde niemand iets te vertellen en hij voelde zich eenzamer dan ooit. Om de puzzel van zijn zwarte vlek compleet te maken, was hij afgereisd naar Dodewaard.

Een paar 100 meter verderop kregen wij niets mee van het drama in de kleedruimte. De 6 vluchters waren weg en niemand twijfelde er aan dat dit de definitieve slag was. Het werd weer droog, maar al snel kwam de regen opnieuw met bakken uit de hemel. De drukkende warmte was verdwenen. Veel renners stapten af. Uiteindelijk reed er, naast de kopgroep van 6, nog een peloton van 11 man rond. Mijn vriend en ik zaten daar ook nog bij. Ondanks alles bleven we doorfietsen. Op een of andere manier genoot ik. Niet alleen bevredigde dit soort omstandigheden mijn hang naar heroïek, de koude regen verlichtte ook nog eens mijn stekende hoofdpijn. Met elke trap voelde ik hoe mijn kater het lijf uitgejaagd werd.

Het was gezellig gisterenavond en ondanks mijn voornemen niet teveel te drinken, rolde ik om een uur of drie ladderzat mijn bed in. Het bleek maar weer dat discipline niet mijn grootste talent was. Toen ik vanochtend wakker werd, nam ik me voor nooit meer alcohol te drinken. Een loze belofte.

Ondertussen ontstond er de groep van 11 een gevoel van kameraadschap. Een stilzwijgend verbond dat inhield dat we elkaar geen pijn meer gingen doen en gezamenlijk door zouden rijden naar de streep. Met een tempo dat iedereen goed kon volgen, draaiden we rond en het werd bijna gezellig.

In de jurywagen was het een stuk minder gezellig. Niet alleen baalde men van het handje vol wielrenners dat zo nodig de held uit wilde hangen, veel erger was dat de koffie op was. Niemand voelde zich geroepen de thermoskan bij te vullen. De speaker deed een verwoede poging om het publiek hiertoe te bewegen, maar dat was al lang verdwenen. Uiteindelijk besloten ze er om te loten, op basis van het eerste nummer dat de streep zou passeren. Dat was ik en de enige vrouw van het gezelschap bleek de pineut te zijn. Een minuut of 10 later keerde ze, begeleid door de vrolijke klanken van George Bakers Una Paloma Blanca, volledig doorweekt terug in de bus.

Het was niet voor het eerst dat ze met tegenslagen kampte in haar leven. Vorige week nog, raakte ze haar baan kwijt en een paar maanden eerder liep haar man na een huwelijk van 40 jaar bij haar weg. En dan nu ook nog eens koffie halen in de gietende regen. Een mens zou van minder ongelukkig worden. Gelukkig was er een nieuwe man in haar leven. Ze deden het nog rustig aan, maar het voelde goed. Ook hij had het niet makkelijk gehad in zijn leven en dat schepte toch een band.

Opeens, vijf ronden voor het eind, ging er een schok door onze nog steeds zeer homogene groep; de ex-prof demarreerde. Meteen ging het spel op de wagen. Wat dacht die klootzak wel! Plek 7, dat ging toch nergens meer over! Zonder reserve ramden we over de kletsnatte, rode klinkers en slingerden we ons langs de talloze verkeershindernissen. Een fantastische jacht, maar het resultaat was minimaal; de eenzame vluchter gaf een fantastisch showtje hardrijden weg en werd 7e in de koers. Zelf eindig ik als 15e en mijn vriend, die in de laatste bocht nog onderuit schoof, werd 17e.

Op weg naar de kleedkamers zag ik hoe de ex-prof, gehuld in een gedateerd trainingspak, zijn fiets in de auto propte. Daarna kamde hij zijn haren in de spiegeling van de autoruit. Ondanks het feit dat we hem een kwartier eerder nog vervloekt hadden, voelde ik respect voor zijn prestatie. Ik fietste naar hem toe en complimenteerde hem. Zonder op te kijken zei hij dat koersen geen theekrans was en dat hij voor de gezelligheid wel thuis bleef. Daarna stapte hij in en reed weg. Het viel me op dat hij behoorlijk trok met zijn rechterbeen.

Niemand wist dat het een wonder was dat hij hier nog rondreed. Zijn korte loopbaan was op dramatische wijze geëindigd. Hij dacht niet graag terug aan die zwarte dag in Chaam dat alles misging. Rond die periode was hij ook nog eens begonnen met het slikken van amfetamines en met veel moeite kwam hij daar weer vanaf. Een jaar later overleed zijn moeder en begon hij serieus te drinken. Pas toen hij zich bijna dood had gezopen, besefte hij dat het anders moest. Hij wist zich te herpakken en ging zelfs weer wat fietsen. Op het allerlaagste niveau kon hij leuk meekomen. Af en toe dacht hij terug aan vroeger. Van de onnozelaar van toen was niets meer over. Hij was volwassen geworden. Hij had zelfs weer wat contact met een vrouw, maar eigenlijk wist hij niet of hij daar nu al aan toe was. Hij twijfelde enorm.

In de kleedkamer werden ondertussen de grootste verhalen verteld. Veel natuurlijk over die klootzak, de ex-prof, die smerige pakhaas, en de renners in de kopgroep. Laf en onsportief om op zo’n moment weg te rijden. Zwijgend hoorde ik het gepraat aan en stroopte mijn snelpak van mijn lijf. Daarna stapte ik onder de douche en genoot van de warmte die langzaam terugkeerde in mijn lichaam. Ik kon me niet echt druk maken om de manier waarop de kopgroep tot stand was gekomen. In de korte tijd dat ik aan wielrennen deed, was ik er al lang achter dat de sterkste zelden won. Wielrennen was een spelletje en wie dat het beste beheerste, won. Toen ik mezelf wilde afdrogen, ontdekte ik dat er geen handdoek in mijn tas zat. Ik vroeg mijn vriend of hij een reserve bij zich heeft. Die had alleen zijn gebruikte, bebloede handdoek in de aanbieding. Noodgedwongen depte ik mezelf droog met een stinkend zweetshirt dat ik onder in de tas vond.

Nadat we ons prijzengeld in de kroeg op het dorp hadden opgehaald, reden we naar huis. We hadden honger en langs de snelweg bezochten we een McDonald’s. Aan een tafeltje dicht bij de ingang praatten we nog wat na over de wedstrijd. Zo vroegen we ons af wie de renner met nummer 79 was. Een rare renner. Hij liet voortdurend gaten vallen en iedereen was blij toen hij afstapte. Het was druk en we zagen de ex-prof die een minuut of 10 na ons binnenkwam bijna over het hoofd. Hij bestelde een menu en rekende af met zijn prijzengeld. Hij knikte kort in onze richting en ging zitten aan de andere kant van de zaak.

Even later kwam de dame uit de jurybus binnengewandeld. Ze kocht een cheeseburger en schoof aan bij de ex-prof. Er volgde een verhit gesprek en nog geen kwartier later rende ze luid huilend naar buiten. Hij zwaaide onhandig in onze richting en bestelde een ijsje.

Op datzelfde moment liep nummer 79 het politiebureau van Tiel in om zich aan te geven als moordenaar. Even daarvoor had hij afscheid genomen van zijn gezin; hij moest dit alleen doen.

Een uur later was ik weer thuis en had ik het ook niet makkelijk: ik kreeg Candle in the wind maar niet uit mijn hoofd.

Mobiele versie afsluiten