Het geluid zal nog steeds in zijn hoofd zitten. Het geluid van zijn ketting, die er niet in slaagde te bemiddelen in een ruzie tussen twee tandwielen en zich maar liet vallen. Stilstaand, aan de kant van de weg, was elke seconde een donderslag in het hoofd van Andy Schleck. Langzaam zakte de gele trui van zijn ranke schouders. Die trui, die moest hij terug hebben en weer met trots dragen. Hij zou ervoor sterven.
Maar vandaag, op de dag dat het moest gebeuren, zat de trui op de enige plaats waar hij hem niet wilde zien: in zijn ooghoek.
Daar deinsde het felle geel op en neer, gewillig volgend en alert reagerend op al zijn bewegingen. Schleck kon harder fietsen, nóg harder, zodat zijn kuiten kraakten en de malloten langs de kant vervaagden tot geesten in de nevel, maar hij kreeg het niet te pakken. De trui ging altijd precies even hard. Hij was een kat die zijn eigen staart probeerde te vangen.
Daarom was de vuist op de finishlijn niet gemeend. Die kon niet gemeend zijn; op een dag dat elke aanval gepareerd was, rechtvaardigde die schamele dagoverwinning geen gebalde vuist. Toen de vuist weer naar beneden kwam en onderweg een open handpalm werd, landde die op de rug van de gele trui. Alberto Contador werd bedankt voor de strijd. Wrang. Mooi.
Wie er vriendschap in wilde zien, zag er vriendschap in. Twee mannen die hand in hand tegen de Franse gruwelberg op reden, als eerste tevoorschijn kwamen uit de dikke mist, zoveel sterker waren dan iedereen die daarachter zat. Die vochten totdat de streep bereikt was en elkaar daarna in de armen vielen. Geel en wit, een vredige kleurencombinatie.
Wie er confrontatie in wilde zien, zag er confrontatie in. Schleck, die één dag cadeau kreeg en drie weken moest inleveren. Winning a battle, losing the war. Na de finish een haastige omhelzing. Contador gaf zijn tegenstander drie tikjes op zijn wang. Tik, tik, tik. “Andy.” Nog een. Tik. “Hey, Andy. Wie liet jou hier winnen?”
De staart lachte zijn tanden bloot.