“There’s no emotion. I just see the gap and, instinctively, go for it.” — Mark Cavendish

In de tombola van de laatste 200 meter verliezen ze elk ander deel van zichzelf. Vaders, echtgenoten, zonen –  wat rest is een flinterdunne schim van wie ze buiten die lijnen zijn. Het is ver zoeken naar het laatste spoortje ziel als de finishlijn roept.

Voor even zijn het losgeslagen stieren, opgejaagd in een choreografie van chaos. Kopstoten, schouders en zwiepers; de hectiek klotst als schuim tegen de randen. We schelden erop, jury’s straffen pro forma, maar we gaan ermee door, tot de dood zich aandient. En zelfs dan – de UCI met haar halfslachtige statements – overheersen uiteindelijk altijd weer het geld en het plaatje.

En toch blijft die laatste 200 meter ons in hun waanzin trekken. De finish roept ons, dwingt ons: kijk wel, nee niet, toch wel – met ingehouden adem. De klimmer bevecht zijn gewicht, de tijdrijder de luchtweerstand, maar de sprinter balanceert op de rand van geluk en rampspoed. In die laatste meters wordt zijn bestaan geperst, elke spiervezel gespannen, elke gedachte weggeduwd – het is overleven.

Mark Cavendish, de beste sprinter aller tijden, stond afgelopen zondag aan zijn laatste 200 meter. Zijn gloriedagen liggen achter hem, zijn record in de Tour de France staat (voor nu), zijn lichaam is moe en zijn geest… ja, die geest blijft ongrijpbaar.

Met de jaren werden de gaten kleiner, de obstakels groter, maar hij zette opnieuw zijn tanden in de Tour, één laatste keer, met alles wat hij had. Hij kende elke nuance van die laatste meters. De druk van een schouder naast hem, een wiel dat ineens de lijn sneed die hij voor zichzelf zag, en dat ene, ongrijpbare moment van ruimte zien – zonder emotie, puur instinct. In die milliseconden was hij geen vader, geen echtgenoot, geen man op de rand van pensioen. “Just see the gap and, instinctively, go for it.”

Opdat het gat niet al te zwart zal zijn.

So long, Manx Missile.

Jos Mans