Nijmegen, 26 maart 2022. Een slagveld, zo kon je het gerust noemen. Beduusd staarde ik naar mijn gehavende benen. Hier en daar waren ze van vel ontdaan. Stroompjes bloed liepen naar beneden. Het gebeurde voordat dat ik er erg in had. Ik zat lekker in mijn ritme, er leek geen vuiltje aan de lucht. En toen ging het mis.

Dat wielrennen een gevaarlijke sport is, was me vaak genoeg verteld. Telkens wuifde ik het weg. Als ik goed oplet en geen onnodige risico’s neem, zal het wel meevallen, dacht ik. Fout gedacht. Ik had beter moeten weten.

Benen scheren: ik wist niet dat het zo mis kon gaan.

Jarenlang leefde ik in de waan dat ik het nooit zou doen. Benen scheren vond ik iets voor wielrenners die zichzelf te serieus nemen. Het viel voor mij in dezelfde categorie als een peperdure fiets kopen, maar nog geen deuk in een pakje boter rijden. Hoe vaak heb ik met mijn behaarde stelten niet een set geschoren benen op een fonkelnieuwe S-Works ingehaald?

Maar naarmate de uren op het zadel opliepen, mijn progressie toenam en de liefde voor de fiets ontluikende vormen aannam, veranderde er iets. In mijn hoofd voltrok zich een stille revolutie: mijn minachting voor geschoren benen veranderde stilaan in acceptatie, begrip en uiteindelijk zelfs een beetje bewondering. Immers: iedere hard fietsende renner die ik kende, had gladde benen. Was het wel mogelijk om een goede renner te worden met behaarde benen? Soms betrapte ik mezelf tijdens een groepsrit erop dat ik naar de kale benen van mijn voorganger staarde, dat ik bekeek hoe alle spieren en aders mooi zichtbaar waren.

De afgelopen wintermaanden wist ik er nog aan te ontkomen, want in de kou konden beenstukken mijn haar verhullen. Maar, zoals dat gaat bij een revolutie, kwam er een moment dat ik me aansloot bij het kamp waar ik eerst niets van wilde weten. Nu ik de volgende dag een koers had en het mooi weer werd, kon er niet meer onderuit: mijn benen moesten kaal.

Ik durfde simpelweg niet zonder geschoren benen aan de start te verschijnen. Ik was bang dat andere renners me niets zouden gunnen. Of erger: dat ze me niet zouden accepteren als wielrenner. Bij andere wedstrijdrenners had ik de voorbije weken eens voorzichtig gepeild hoe men erover denkt. Nee, ongeschoren benen kunnen echt niet, was het antwoord steevast.

Nog steeds staarde ik naar mijn bebloede benen. Ondanks het zorgvuldig bestuderen van vele YouTube-tutorials was het me niet gelukt mijn benen van haar te ontdoen zonder een bloedbad aan te richten. Ik stond op en griste uit de keukenla een pak pleisters en een schaar. Op het parket liep een spoor van bloedspetters. Met een handdoek veegde ik het bloed van mijn been. Nu zag ik waar de stroompjes ontstonden, zoals je bij een lekke band luchtbubbeltjes ziet in een emmer water. Ik knipte pleisters af en plakte de gaten dicht. Het bloeden stopte. Ik trok een broek aan. Het voelde apart, een beetje stroef.

Een dag later stond ik aan de start. Tussen een wirwar aan spaken en wielen zag ik overal benen. Er zaten lange, tengere exemplaren tussen, maar ook hoekige en met aderen doorlopen. Er waren gebruinde benen en melkflessen. Sommige waren gestoken in een paar simpele witte kousen, andere in aerosokken tot bijna onder de knie. De meeste benen waren geschoren, maar lang niet allemaal. Het stelde me een beetje teleur.

Recht onder me zag ik mijn eigen gladde benen. Ze gaven moraal. Ik voelde me nu een echte wielrenner. De benen van de jongen naast me waren omhuld met een flink pak haar. Eén ding wist ik zeker: van hem had ik niks te vrezen.

Aan-Age Dijkstra