Zaterdagochtend tien voor zeven, op de salontafel liggen een stapeltje tijdschriften met de laatste nummers van De Muur en Soigneur, een basisschoolrapport, een lippenbalsem, twee bordjes met ingedroogde ketchup en mosterd, een wielerhelm, een uit de Allerhande gescheurd recept van burrito’s, een opengeklapt boek van Dave Eggers, een setje oorbellen, drie afstandsbedieningen en wielerhandschoentjes. In dit huis is gisteravond iets met knoflook en ui gegeten. En de kaarsen op de eettafel hebben gebrand, in de spoelbak in de keuken staan twee wijnglazen met rode kringen, aan een van de glazen zit lippenstift. Gisteravond eindigde met de Foo Figthers Unplugged, het lege cd-hoesje ligt opengeklapt op de driezitsbank, de jongens waren net voor de opnames naar de kapper geweest.

‘Wil je ook?’

Ik knik naar mijn zwager, hij en ik hebben afgesproken dat ik vandaag T-J tegen hem zeg want zo noemen de jongens in de koers hem: zijn volledige naam is veel te lang als ze op maximale hartslag in een waaier rijden, maar ‘verdomme T-J, niet afgeven!’ krijgen ze er dan nog net uitgeperst.

T-J drinkt zijn tweede dubbele espresso in tien minuten. De afgelopen week had hij de kinderen en vier late diensten in het verpleegtehuis, en gisteravond had hij geen zin om nog naar de drogisterij te gaan. Op het boodschappenbriefje op de eettafel streept hij ‘cafeïnepilletjes’ door en voegt hij ‘scheermesjes’ toe; zelfrijzend bakmeel, citroen, blauwe bessen en eieren blijven staan, vanavond na de koers hangt hij slingers op en bakt hij een verjaardagstaart voor zijn dochter.

In een ander leven en verhaal was T-J banketbakker, tegenwoordig verpleegt hij mensen met hersenletsel, koopt nieuwe kleren met hen, damt tegen ze, stelt samen dagschema’s op, eet met ze, brengt ze naar de fysio of zegt tegen hen dat ze hun kamer moeten opruimen.

In alleen een T-shirt en een spijkerbroek drinkt hij boven de krant van gisteren zijn espresso, ik lees met hem mee dat Obama zat is van tienerdoden door vuurwapens en dat het vandaag 16 graden wordt – de wind is fors en rond de middag kan het regenen.

‘Waaierweer,’ zegt hij grijnzend.

‘Nippy weather,’ zeg ik met minstens zo’n grijns en de mijne maakt de zijne nog groter.

‘Ik moet stapelen,’ zegt T-J wijzend naar de klok. De klok hangt naast foto’s van twee meisjes en een jongen die alle drie de kaaklijn van T-J hebben.

Ik knik naar hem, een tijd geleden legde hij op een verjaardag uit dat je koolhydraten moet stapelen voor een optimale energieafgifte gedurende de koers en tijdens zijn uitleg knikte ik af en toe alsof ik het allemaal begreep. Afgelopen dinsdag appte ik hem, T-J en ik doen niet aan leestekens:

Doe je nog wedstrijden

– Koersen bedoel je

Ja ok koersen

– Zaterdag hoezo

Ik wil een dagje mee

– Embedded

Ja embedded Misschien schrijf ik erover

– Ok Zaterdag kwart voor zeven hier

Ok Moet je niet aan de jongens van je ploeg vragen

– Als ik ok ben zijn zij ok

Ok

– Trouwens Thomas Dekker is een lul

Waarom

T-J antwoordde niet en zijn smartphone ligt nu hier op de eettafel aan de oplader. Hij loopt de keuken in en ik draai naar zijn boekenkast, alleen bij T-J staat Jan Cremer tussen Puk van de Petteflet en de 100 mooiste foto’s van National Geographic. T-J komt met een zak krentenbollen, een pak muesli plus yoghurt en een kwart ontbijtkoek uit de keuken.

Stapelen.

In twintig minuten is hij er door. Hij appt zijn ex een vraag over het 10-minuten gesprek van hun middelste aanstaande week op school en neemt de krant mee naar de wc.

‘Zo, nu gaan we dat lekker zijn werk laten doen,’ zegt hij wrijvend over zijn buik als hij een poosje later weer de kamer inkomt. Hij wijst met de afstandsbediening naar de televisie totdat NETFLIX in beeld verschijnt, de koers begint om twaalf uur, wij hebben ruim voldoende tijd voor de laatste vier afleveringen van Suits, seizoen vijf.

Elf uur. T-J’s fiets past gemakkelijk met wielen en al in zijn stationwagon, maar hij haalt de wielen er toch uit. Hij negeert mijn vragende gezicht, tilt het frame ter waarde van zijn hele vakantiegeld van twee jaar geleden voorzichtig op en legt het op het oude laken in de stationwagon. De tederheid raakt me: hier die voorzichtigheid en straks in de koers beult hij de fiets staand op de trappers af, slaat hij op zijn stuur als hij moet lossen of flikkert hij de fiets in de berm als de derailleur blokkeert. Maar een paar meter na de finish is er weer die tederheid: naast de fiets ligt een stapeltje oude doeken, T-J gebruikt alleen doeken die hij scheurt van oude dekbedhoezen gemaakt van satijnkatoen.

Door de week hangt zijn Cinelli aan twee haken in de bijkeuken. Als training rijdt hij minstens twee keer per week naar zijn werk in het verpleegtehuis. ‘Dat doe ik op mijn oude fiets om het zwaarder te maken, als ik na een weekje harken op die tank weer op mijn wedstrijdfiets stap, dan zoef ik.’

De oude harkfiets is net drie jaar oud en netto schelen de fietsen 823 gram. De harkfiets heette tot anderhalf seizoen geleden De Beauty, nu De Tank.

Met mijn handen in mijn zakken vraag ik me af wat T-J vandaag met acht reservewielen moet en vermoed dat hij iets zou antwoorden als: ‘Dat is net als met vrouwen en schoenen, vrouwen kunnen nooit genoeg schoenen hebben…’

Onder de reservewielen liggen vier bananen, negen gelletjes, een pakje krentenwegge, zeven rolletjes druivensuiker, vier mueslirepen, twee blikjes cola, twee pakjes vijgen, een thermoskan met espresso en vier bidons. De bidons heb ik net in de keuken met suikerwater gevuld, de suiker tot op de gram afgewogen, Jamaicaanse rietsuiker.

‘Waarom moet het speciaal Jamaicaanse rietsuiker zijn?’ vroeg ik want ik ken T-J al bijna dertig jaar, hij doet niets zomaar.

‘Nergens voor, dat was in de aanbieding.’

Onder de bananen ligt een pakje kokosbrood, die had ik gemist.

‘Hoe lang duurt de koers?’ vraag ik.

‘Anderhalf uur max.’

‘Dat krijg je nooit op,’ wijs ik naar al het eten in de Tupperwarebak onder de reservewielen.

‘Jij snapt helemaal niks van wielrennen, hè?’ lacht T-J terwijl hij een hand op mijn schouder legt.

Ik schuif de Red Hot Chili Peppers in de cd-speler. Van Hattemerbroek naar Heerde kunnen we als het verkeer niet al teveel meezit de eerste vijf nummers meepakken. Op Pinkpop stonden T-J en ik op de vijfde rij, net als toen zingen we nu mee met Under The Bridge – het bruggetje van het drugsgebruik van de Peppers-zanger naar doping is zo gemaakt en ik vraag T-J waar de cafeïnepilletjes voor zijn.

Zijn antwoord had ik zelf kunnen bedenken want zonder koffie doen mijn oogleden het niet eens. ‘En Marcel Kittel gebruikt ze ook,’ voegt T-J toe op een toon waarmee dominees amen zeggen.

Ik zie de scène met Kittel en die pilletjes in de film Nieuwe Helden voor me. ‘Slik je dan ook paracetamol?’ vraag ik.

‘Tuurlijk,’ en daarna schakelt T-J zijn auto in de achteruit.

Half twaalf. Wij rijden de parkeerplaats bij de kerk in Heerde op, uiteindelijk is iedere koers een rondje rond een kerk.

T-J rijdt tot vlak voor een pylon, zwaait naar een wielrenner met hetzelfde shirt als hij onder zijn jasje aan heeft en parkeert nadat de wielrenner de pylon wegpakt.

‘Dat is Jos.’

Achter de achterruit van Jos’ Skoda hangt een bordje WERKVERKEER. Op de drie parkeerplekken naast ons staan ook pylonen.

‘Jos komt altijd een halfuurtje eerder.’

T-J pakt het frame uit zijn auto en geeft het aan mij, zijn blik zegt dat ik voorzichtig moet zijn.

‘Het weegt niks,’ zeg ik, maar vijf minuten later dubt T-J nog altijd over de wielen en laat ik T-J’s frame op mijn voet rusten.

Jos wijst en zou ‘óf die wielen, óf die wielen kiezen, want er zitten klinkers in het parcours.’

T-J kiest de eerste, hij tilt de fiets even op als de wielen erin zitten, laat de fiets zakken en een beetje stuiteren, knijpt in de remmen, duwt en trek een beetje aan het stuur en wisselt de wielen dan voor de tweede set.

Zelfde ritueel.

En dan pakt hij een set die Jos nooit zou doen. ‘Hier begin ik mee.’

Overal om ons heen klakken wielerschoentjes, de meeste aan blote benen die vanochtend nog geschoren zijn. T-J’s mesjes waren op, maar hij scheert zijn benen sowieso liever met die van zijn vriendin.

Een enkele renner draagt een lange broek, niemand kijkt naar hen en zegt iets tegen hen, zij groeten alleen elkaar.

T-J heeft ook korte mouwtjes, het kippenvel fietst hij er in de koers zo vanaf.

Hij hangt met zijn armen omhoog tegen de open achterklep van zijn stationwagon een staart naar zijn etensvoorraad. Na een minuut of vier is hij eruit: het worden twee gelletjes, één rolletje druivensuiker en hij neemt nu alvast een paar vijgen bij de espresso. In de espresso zit paracetamol opgelost.

‘Nee, dank je.’

Links en rechts van mij lopen en fietsen wielrenners met eten in de achterzakken van hun shirts – kamelen met reservevoedsel, schrijf ik mijn notitieboekje.

Dan een anders soort klakken: de eerste vrouw in een halfuur tijd loopt langs en zij is een jonge vrouw op naaldhakken en ragfijne nylonkousen in een ski-jack met een sjaal en bijpassende handschoenen. De lak in haar donkerbruine haar houdt het gemakkelijk bij deze wind en haar make-up is dik opgelegd en waterproof. Het tasje met ‘rode bolletjes’-print in haar hand verraadt dat zij bij de koers hoort en niet naar de plaatselijke bakker gaat voor een doosje Heerdenaartjes.

Alle pylonen liggen inmiddels weer achter in de auto van Jos en dat betekent dat de gehele seniorenploeg van WV Salland er is.

T-J stelt mij voor: ‘Hij is vandaag embedded bij ons, misschien schrijft hij erover.’

Zij kijken mij aan zoals jongens doen als ze in een nieuwe klas voor de eerste keer gym hebben en er twee teams gekozen moeten worden. Ik zie aan hun blik dat ik een niet-wielrenner ben, hooguit een fietser, ik mag dan misschien net zo’n fiets als zij hebben, maar dat maakt mij nog geen wielrenner. Zij zijn wielrenners, in hun ogen ligt de overtuiging dat ze in ieder geval één col het wiel van Contador zouden kunnen houden, in hun stem klinkt de zekerheid dat ze met Kittel naar de finish zouden durven.

Dat zij allemaal veertig of ouder zijn maakt hun overtuiging en zekerheid alleen maar groter.

Een niet-wielrenner, zegt hun blik onverbiddelijk, maar ik hoor bij T-J en krijg hun voordeel van de twijfel of is het hun gewoon een zorg.

Ze ruiken naar vaseline of Zwitsal olie.

Hun hele voorkomen is samen te vatten in: afgetraind.

‘Waaierweer vandaag,’ zeggen ze vrijwel synchroon en gaan weer verder met hun racefietsen waar altijd iets aan bijgesteld moet worden.

Jos deelt de rugnummers en veiligheidsspelden uit. Van die veiligheidsspelden begrijp ik niets: kledingfabrikanten stoppen vermogens in de ontwikkeling van shirts met stroomlijn, ieder naadje wordt tig keer in windtunnels getest en vervolgens wordt in de koers een rugnummer als een opbollende luier op je rug gespeld, amateurs én profs. Je zult maar ontwikkelaar bij zo’n kledingfabrikant zijn en een winter lang aan een procentje minder weerstand hebben gewerkt en dan prikken ze bij de Omloop weer een veiligheidsspeld door de shirts heen. Hoofdschuddend speld ik T-J’s nummer op en voordat hij warm gaat rijden, neemt hij zijn ploegmaten met mij door.

‘K-P heeft ook een te lange naam,’ zegt hij.

K-P is technisch tekenaar en heeft de verbouwing van T-J’s huis getekend. K-P is de sprinter van de ploeg, maar dat kan hij alleen zonder tegenwind en als het vlak is. Dun rossig haar, sproeten, volle lippen en ultra korte nagels.

‘Lance heet zo omdat hij teelbalkanker heeft gehad en één bal mist.’

Lance heeft een dierenwinkel waar de andere jongens van WV Salland twintig procent korting krijgen. Lance sleurt aan kop van het peloton om het tempo hoog te houden en er voor te zorgen dat ‘die rooie van WV Apeldoorn’ niet weg kan rijden. De rooie van Apeldoorn is dit seizoen al drie keer weggereden en dan zagen ze hem pas terug naast de rondemiss met een bos bloemen in zijn handen. Lance verft zijn haar en dat zie je aan zijn wenkbrauwen, zijn mond is net zo breed als zijn ogen en hij is de langste van de ploeg.

‘Michael heet zo omdat hij krullen heeft.’

Michael werkte in de bouw totdat de crisis kwam, hij helpt Lance twee dagen in de week in de dierenwinkel en gaat T-J’s huis verbouwen als hij met de verbouwing van K-P’s keuken klaar is. Michael haalt iedereen, behalve de rooie van Apeldoorn, weer terug naar het peloton. Naast krullen heeft Michael een kuiltje in zijn kin, een meerdaags baardje en een piercing in zijn wenkbrauw.

‘Jos heet gewoon Jos.’

Jos is vrijgezel en uitvoerder bij een wegenbouwer, Jos is altijd een halfuur eerder dan de rest om parkeerplekken te regelen en hij beheert de ‘lief en leed’-pot. Hij houdt de andere jongens uit de wind en is de laatste van WV Salland die een koers won. Jos heeft meer het lichaam van een lichtgewicht bokser, gedrongen en een stompe neus. Het kuifje heeft hem vanochtend voor de spiegel de nodige gel en minstens vijf minuten gekost.

‘En jij?’ vraag ik aan T-J.

‘Ik ben de jongste,’ grijnst hij terwijl hij opstapt, zijn bovenlichaam is opvallend kort voor zijn benen, zeker als hij op zijn fiets zit en zijn blauwe ogen matchen met zijn blonde schouderlange haar. Hij klikt zijn schoenen in de pedalen en houdt zich aan mijn schouder vast. Hij wijst naar de straat waar ik straks moet gaan staan met twee reservewielen, de extra bidons en de rest van de gelletjes. ‘Als je doorloopt tot aan de bocht, ziet de jury je niet.’

Tien voor twaalf. Ik loop langs een overgeschilderde autobus waar JURY op staat, straks haal ik de reservewielen en andere spullen van T-J op en loop ik buiten het zicht van de jury naar de plek waar T-J mij wil hebben.

In een van de zijkanten van de bus is een klep gebouwd die omhoog staat. In het venster onder de klep zitten drie mannen, lachend, nippend aan koffie in mokken; door de week zijn ze boekhouder of kwaliteitscontroleur, maar hier zijn zij de baas. De meest rechtse van hen heeft een bel onder handbereik, de middelste man zit precies op de start en finishlijn en als ik mij lang maak zie ik dat de linker man een iPad voor zich heeft liggen en begrijp ik waar zij drieën om moeten lachen: Louis van Gaal brallend in een lederhosen. Godzijdank hebben wij niet zulke idioten in de wielersport, zie je hen denken.

Als ze uitgelachen zijn, geeft de middelste een seintje naar de speaker die met een draadloze microfoon op de startlijn staat. De speaker geeft op zijn beurt een seintje aan een man met een ambtsketen. Ik gok dat dat een locoburgemeester is want een beetje burgemeester gaat hier niet met zo’n lullig klappertjespistool staan terwijl Céline Dion uit de geluidsbox naast je zingt dat haar hart verder gaat.

Nog vijf minuten.

Céline Dion wordt door de speaker afgekapt voor de sponsoren.

De plaatselijke bakker, ‘vandaag zes Heerdenaartjes voor de prijs van vier.’

De slager, ‘gratis een droge worst bij een besteding van tien euro of meer.’

De supermarkt, ‘een tas vol verse groente voor slechts vier euro.’

Het autobedrijf, ‘apk terwijl u wacht met een kopje koffie.’

De loodgieter, ‘een check van alle kranen in uw huis voor de helft van de prijs.’

De schoenenwinkel, ‘tien procent korting op de hele zomercollectie.’

De bank, ‘een bank met ideeën.’

Samen maken zij deze Wielerronde Heerde voor senioren mogelijk.

De speaker stopt het lijstje met sponsoren weer in zijn zak en vraagt de locoburgemeester wat hij van de koers verwacht en op die vraag had de loco zichtbaar niet gerekend. ‘Dat het maar een sportieve wedstrijd mag worden,’ zegt hij gehaast en daarna brengt hij een hulde aan het cliché: ‘Dat de beste moge winnen.’

De eerste renners stellen zich op aan de startlijn, middenin staat een wielrenner met rood haar, niemand heeft vanochtend zijn kaken geschoren, alleen hun benen. T-J staat op de tweede rij en houdt zich vast aan het hek waar ik op leun.

‘Hoe wordt de volgorde van de rijen bepaald?’ vraag ik.

‘Niet,’ zegt hij, ‘dat gaat vanzelf, iedereen weet zijn plek.’

De renners met een lange broek staan achteraan.

Twee minuten over twaalf. De locoburgemeester steekt zijn arm in de lucht en nog voordat hij de trekker overhaalt, fietst de rooie van Apeldoorn weg en zet hij de koers in slow motion. Het pistooltje van de locoburgemeester gaat af maar komt niet boven het klappen van de vijfenveertig man publiek bij de start uit.

T-J fietst net als de anderen in slow motion zolang het publiek hen kan zien, zijn lange haren komen een beetje onder zijn helm uit.

De locoburgemeester kijkt het peloton na, je ziet de onzekerheid in zijn schouders van wat hij nu moet doen want de speaker is bij hem weggelopen. Hij zoekt naar bekenden in het publiek, vergeefs, bij de start staat alleen familie, straks als de renners finishen komen Heerdenaren kijken wie er wint. Als het peloton de bocht om is gaat de koers los en probeert de locoburgemeester zijn been over een hek te zwaaien, de tweede keer lukt het en gaat hij op in het publiek.

Een paar minuten later sta ik samen met twee vrouwen, drie jongens van rond de zeventien, vier mannen van zeker zeventig en een meisje van net twintig op de plek die T-J mij wees. T-J’s reservespullen en die van zijn ploegmaten liggen onder mijn handbereik. De bevoorradingsplek is met linten afgezet en door de jury aangewezen – T-J en zijn maten hebben vast en zeker gelachen toen ze mij met hun spullen buiten het zicht van de jury zagen sluipen, zie hier mijn kennismaking met wielerhumor.

Ik sta hier met echtgenotes van wielrenners, hun zonen, hun vaders en hun dochter.

Nieuwsgierige blikken over en weer.

We kijken naar elkaars reservespullen en ik ben de enige met twaalf wielen. De anderen kijken mij glimlachend aan en denken terug aan de keer dat zij als beginner met zoveel wielen op pad gestuurd werden. Ja, alweer wielerhumor: wielen zijn uitwisselbaar en als ze lek rijden maakt het hen geen moer uit wat voor wiel ze krijgen, ‘als het verdomme maar rap gaat!’

Vier wielen is ruim voldoende.

Ik maak een verontschuldigend gebaar, de anderen knikken dat het goed is en daarmee ben ik door hen geaccepteerd. Als het nodig is, kan ik iets aan hen vragen.

Het peloton komt de eerste keer langs en is nog compleet, niemand van WV Salland hoeft iets. Lance sleurt aan de kop van peloton, Jos houdt K-P uit de wind: op de finish is het vlak en komt de wind schuin van achteren. ‘Let op K-P vandaag,’ zei Jos, Jos won vier jaar geleden in Oosterwolde, hij kreeg een gaatje en zijn achtervolgers gingen naar elkaar zitten kijken. ‘Schrijf maar op dat ik toen “weggemuisd” ben,’ zei Jos net bij de auto’s.

T-J zit achterin het peloton, iemand daar laat hoorbaar een wind. Ik ben de enige die opkijkt.

Bij de tweede doorgang grist Michael een banaan uit mijn handen en roept Jos dat hij de volgende ronde een bidon wil, Jos is zonder bidon gestart om gewicht te besparen. Jos doet alles om gewicht te besparen en de jongens hebben een tijdje geprobeerd om hem Rasmussen te noemen – ze hadden al een Michael – maar die naam bleef niet hangen, ik ken Jos pas drie kwartier en ik ken niemand bij wie de naam Jos beter past.

Tien minuten later krijgt Jos zijn bidon van mij ondanks dat mijn duim daar zo ongeveer bij dubbelklapt. Een van de vrouwen geeft mij een koelelement terwijl ze zegt dat zij dat de eerste keer ook heeft gehad. Ze doet voor hoe ik een bidon vast moet houden en heet Monique.

Dankjewel Monique.

T-J is opgeschoven naar het midden van het peloton, volgens hem rijden ze op de rechte stukken tegen de vijfenveertig kilometer per uur. Lance rijdt nog steeds in de kop van het peloton, Michael zit in zijn wiel. K-P heb ik gemist. Bij deze doorgang is er voor het eerst gevloek als een bidon wordt gemist en de stemmen uit het peloton klinken hoger, zenuwachtiger, en in de werveling die ze veroorzaken zit nu de geur van vers zweet. In een oud interview met Bernard Hinault las ik dat het lichaam op een zeker moment in de koers in de assimilatiefase komt en dat hormonen de boel dan overnemen; dat zal nu zo ongeveer zijn, denk ik.

Het duurt tien minuten en een beetje voordat ze weer langskomen. Ik merk ik aan het trillen van mijn handen dat ik al een tijdje honger heb. De reservevoorraad van de jongens is bij elkaar zeker 24000 kilocalorieën en zij maken er geen punt van als ik daar een paar honderd vanaf haal, maar toch voelt dat als stelen, zij hebben het harder nodig dan ik.

Ik kom terug met een hamburger van de snackkar aan de andere kant van de bocht naast een geluidsbox. De speaker zegt op enthousiaste toon dat een renner uit Epe uit het peloton ontsnapt is. De voorsprong wordt eerst in fietslengtes uitgedrukt maar als dat overgaat in secondes glimlacht een van de vaders naast mij: zijn zoon komt dus uit Epe.

Een hamburger in minder dan een minuut opeten valt niet lekker, maar in de verte komt het zoemen van de banden alweer aangeraasd, onheilspellender en gejaagder dan hiervoor, want er is iemand ontsnapt en dan schakelt de jagende meute een versnelling hoger. De ontsnapte renner heeft zich tot een vos gemaakt waarop gejaagd wordt, iedereen begrijpt de drang van de ontsnapte maar ziet hem ook als een verrader, als iemand die zich beter en sterker waant dan de rest. Bloeddorst golft vanaf de voorste rij door het hele peloton, hun adrenaline en testosteronspiegels stijgen tot die van moordenaars. Het gaat allemaal te snel voor mij om te bedenken dat het zoemen klinkt als een zwerm spreeuwen die vlak boven je hoofd scheert.

Twee doorkomsten later is de hamburger wat gezakt en de Epenaar onder leiding van Michael teruggepakt en rijdt-ie voor straf achterin het peloton en valt het mij nu pas op dat een van de vaders naast mij rood haar heeft.

T-J schreeuwde net dat hij de volgende ronde een gelletje met frambozensmaak wil, vóór de koers koos hij mokka. Michael komt als eerste een reservewiel halen, na 49 seconden zit hij weer op zijn fiets en duw ik hem aan zoals ik dat op televisie zie maar dan onhandiger. Volgens eigen zeggen haalt Michael het peloton in een halve ronde bij want het peloton heeft zich samengetrokken, aan de andere kant van de Wielerronde Heerde regent het en iedereen moet maandag weer gewoon aan het werk en dus maken de jongens op de eerste rij allemaal ‘rustig aan’-handgebaren.

Maar bij de volgende doorkomst gaat het weer gewoon hard en het peloton rochelt collectief. De volgende fase in het koerslichaam dient zich aan: de longen beginnen zich na drie kwartier van deze inspanning schoon te maken om meer zuurstof op te nemen – zoiets zal het zijn tenminste, denk ik en het rochelen klinkt vertrouwd als opa’s die al tientallen jaren sigaren roken en dat maakt het verschil tussen de wielrenners en ik, de niet-wielrenner annex fietser, wat draaglijker.

In de bocht ontstaat een breuk bij T-J en meteen begrijp ik waarom hij afgelopen weekend onder leiding van Michael een speciale bochtentraining heeft gedaan en waarom hij nog een paar van zulke trainingen nodig heeft. T-J verliest zeker twintig meter in die ene bocht en ik zie nog net dat hij op zijn stuur slaat. Hij kan wel harder maar die kutfiets wil niet!

Tien minuten later heeft T-J het gaatje nog niet dicht. Ik tel 24 seconden, het gaatje is een gat geworden, zeker met zoveel bochten in het parcours en een peloton dat zich rekt om bij het maximale vermogen te komen. Dit overkomt hem vaker en vorig jaar bij de nazit van een begrafenis vroeg ik hem of hij dan ergens speciaal aan denkt om niet op te geven, misschien denkt hij op zulke momenten wel aan een leraar van school vroeger die tegen hem zei dat er niks van hem terecht zou komen om zich te motiveren en terwijl ik droge cake kauwde fantaseerde ik dat die leraar ooit een keer aan de finish staat en T-J daar als eerste eindigt. Even die blik als T-J door het plaatselijke sufferdje geïnterviewd wordt en de leraar dan langsloopt… Een goedkoop, dun en clichématig scenariootje, en daarom des te mooier.

‘Ik probeer me voor te stellen dat ik langzaam op hen inloop, ik zie de laatste renner van het peloton voor me,’ antwoordde T-J, ‘en met iedere trap die ik doe zie ik hem groter worden, visualiseren…’

Maar dat visualiseren wil nog niet zo lukken. Drie renners met een lange broek zitten in T-J’s wiel en die kunnen of willen niet van hem overnemen, hoe hard T-J ook vloekt dat ze dat moeten doen.

Dan meldt de speaker een valpartij op het deel van het parcours waar het regent. Bezorgde blikken naast mij maar anderhalf minuut later zit iedereen weer op zijn fiets en als het zoemen opnieuw nadert, houd ik een bidon in de lucht en zie dat T-J weer terug in het peloton is en Jos een schaafplek op zijn knie heeft. Knap dat Jos zo snel weer op zijn fiets zat.

‘Ze hebben gewacht,’ zegt een van de vaders naast me tegen niemand in het bijzonder. Hij mist een duim en dat is ontzettend onhandig in het dagelijks leven, maar ideaal om bidons aan te geven.

Bij de volgende doorkomst twijfel ik of dit de laatste of de een na laatste ronde is, maar de opzwepende stem van de speaker en de bel bij hem op de achtergrond klinkt zeggen genoeg, en daar komt bij dat de anderen naast mij hun spullen pakken en weglopen, wie nu nog een lekke band krijgt komt toch niet meer terug.

Ik moet drie keer heen en weer lopen en ren vanaf de parkeerplaats bij de kerk naar de finish. Een renner met een shirt van WV De Adelaar suist met zijn armen in de lucht over de finish en een WV Salland-renner slaat met zijn hand op het stuur, ik gok dat het K-P is. Lance, Michael en Jos zitten bij elkaar in het midden van het peloton, de rooie van Apeldoorn zit achterin en T-J heeft in de laatste ronde weer moeten lossen en komt met een paar renners in lange broeken op een halve minuut binnen.

Tien over twee. ‘Kutkoers,’ zegt T-J als wij terug bij de auto’s op de parkeerplaats zijn en hij appt zijn dochter dat ze alvast de boter uit de koelkast moet halen om zacht te worden voor de taart straks. Jos heeft foto’s op zijn smartphone van de puppy’s van zijn zuster en van Rammstein in Ziggo Dome afgelopen dinsdag. Hij laat ze ook aan jongens van WV Adelaar en Zwolle zien. In return krijgen wij van hen filmpjes van de musical over Herman Brood en van een kat die op Hitler kijkt en al 1,2 miljoen keer bekeken is.

Er gaan stukken HEMA-appeltaart rond: de Epenaar, de ontsnapte, de vos, is jarig, net in de koers werd hij figuurlijk verscheurd, nu krijgt hij van het gehele peloton een boks, de bloeddorst ligt ergens in de straten van Heerde en spoelt straks met de regen mee het riool in.

Iemand heeft Happy Birthday op zijn smartphone – de versie van Marilyn Monroe voor JFK.

K-P komt nu pas teruggereden, de kop naar beneden, de universele uiting van verslagenheid. Hij krijgt van iedereen een klapje op zijn schouder en zelfs ik voel aan dat er nu niets tegen hem gezegd wordt.

‘De wind is gedraaid,’ zegt Jos buiten gehoorafstand van K-P tegen mij, ‘op de finish stond-ie schuin tegen.’

‘Waaierweer,’ zeg ik en Jos schudt meewarig zijn hoofd. ‘Hoe wil je op die kleine rechte stukjes hier ooit een waaier trekken?’ schampert hij. Zie je wel, hij wist het, ik ben een niet-wielrenner.

Lance slaat mij bemoedigend op mijn schouder: ‘Geeft niks, je moet gewoon vaker met ons meegaan en als je maar schrijft dat ik gewoon Maarten heet en twee ballen heb.’

Gelach alom, zelfs K-P.

Wielerhumor.

De jongens wassen hun fietsen met zachte doeken, een spikkeltje verwijderen ze voorzichtig met een natte vinger. De fietsen zijn hun paarden en die worden eerst verzorgd, daarna wassen de jongens zich met lila washandjes – gesponsord door de vrouw van Michael die sinds hij werkeloos werd, badtextiel op vrouwenparty’s verkoopt – en koud water. Lance heeft een tatoeage op zijn rug, I Will Survive, en ik durf niet te vragen of hij echt nog twee ballen heeft en of hij kanker heeft gehad.

T-J doet zijn hartslagmeter af en geeft die aan mij, de band van de meter voelt vreemd warm aan als een stoel waar net iemand anders op gezeten heeft.

Michael was de bhv’er op zijn werk in de bouw en verzorgt nu de schaafwond van Jos. ‘Een jonkie kneep te vroeg voor een bocht in zijn remmen en daar zeilden we met acht man over de klinkers’ – dat jonkie is een achtenveertigjarige onderwijzer uit Vierhouten die dit jaar voor het eerst koerst.

We lopen met z’n allen terug naar de finish voor de huldiging. De wind is aangetrokken en door de regen is het in de verste verte geen zestien graden geworden.

‘Waarom is Thomas Dekker een lul?’ vraag ik aan T-J.

Kauwend op een tweede stuk appeltaart: ‘Ik had hem uitgenodigd om samen met de mannen uit het verpleegtehuis een dagje te fietsen, dat doen we ieder jaar, vorig jaar met Gert Jakobs, lachen en ontroerend was dat, maar de manager van Dekker belde af met een kutsmoes, tenminste dat dacht ik dinsdag.’

Afgelopen woensdag lazen wij dat Thomas Dekker dinsdag ontslagen was door zijn ploeg.

Voor de autobus van de jury is een verhoging neergezet. The Winner Takes It All van ABBA schalt over ons heen totdat de speaker weer zijn lijstje met sponsoren af gaat. De winnaar krijgt bloemen en een mand vol boodschappen van de plaatselijke winkeliers. Hij kust de rondemiss en zij hem, ik stond op de bevoorradingsplek naast zijn dochter en die is ongeveer even oud als rondemiss Joyce. Joyce haar donkerbruine haar houdt het amper in deze wind. Zij heeft naaldhakken, nylonkousen en een kort lichtblauw mouwloos jurkje aan – toen zij vanochtend de krant las, las ze dat het zestien graden zou worden. Nu heeft ze kippenvel en priemen haar tepels door de dunne stof van haar jurkje heen.

‘Nippy weather,’ grijnzen T-J en ik tegelijk.

 

Tieme Woldman
Laatste berichten van Tieme Woldman (alles zien)