Waaiers. Het is een veel bewierookt fenomeen. Logisch want het zijn prachtige beelden, al die diagonale treintjes her en der over het parcours. Treintjes waarin iedereen tot het gaatje moet – ook de superkampioenen.

Het is ieder voor zich – een soort individuele tijdrit, maar dan in groepjes. (En nee, een ploegentijdrit is toch weer net anders).

Waaiers ontstaan slechts bij de juiste weersomstandigheden. Waar zo’n beetje iedereen instinctief denkt: bij wind tegen (of van schuin voor) zijn waaiers logisch, daar zit zo’n beetje iedereen dus fout.

Harde wind schuin van achter is het recept.

Sinds vanmiddag de eerste waaier ontstond, ben ik aan de studie. (Ja, ik ben een alpha). Ik denk het nu te begrijpen. Het is de torenhoge snelheid die het ‘m doet. Valt er heel even een gaatje, dan is dat funest (bij 65-70 km/u).

Tot zover de natuurkundige (?) wetten.

Dan herinner ik me Arnaud de Lie, vorig jaar ergens in een Vlaamse koers (wind gegarandeerd). De stier van Lescheret deed iets wat feitelijk niet kan (vrij naar Tim Krabbé over Hugo Koblet, die 100 km in z’n uppie voor een jagend peloton uitreed, het haar in de plooi).

Hij loste zijn eigen waaier en reed naar de waaier voor hem.

Sindsdien denk ik – alpha als ik ben – fuck de natuurwetten, het zit allemaal in het koppie.