Foto Poster van de verfilming van De Helaasheid der Dingen
Gedrochtelijke fietscultuur en het oeuvre van Dimitri Verhulst
Groezelig. Troost in de troosteloosheid. Een blik op de wereld die anders is dan de onze, maar waar de fiets wel degelijk nog een rol speelt. Een ietwat gemarginaliseerde, maar toch. Dit is het Vlaanderen waarlangs de Ronde zich ook voltrekt. Het decor waar de matadoren zich doorheen spoeden, maar waarin het dagelijks leven voor velen zich afspeelt. Dimitri Verhulst beschrijft als geen ander die levens van de anderen. Herkenbaar in zijn zinsbouw en dictie. In voortreffelijke volzinnen, beschrijft hij het bestaan van paljassen in aan het absurdistische grenzende poëzie. Hij allitereert, balanceert en speelt met woorden en levensgeschiedenissen. Die van hemzelf incluis, want het autobiografische aspect komt (on)verhuld terug in zijn moderne klassieker De Helaasheid Der Dingen.
“God schiep de dag, en wij sleepten ons erdoorheen.” Het is de meesterlijke eerste regel van het hoofdstuk dat de titel ‘Tour de France’ draagt, maar gekleurd wordt door gemarginaliseerde types in het dorp Reetveerdegem. En vooral in de zucht naar drank. Want drinken lijkt welhaast een doel op zich. Tot kunstige wedstrijdvormen verheven wordt het glas geheven en in recordtempo geledigd. Het kroegtijgeren is een dagbesteding. Levens die niet hadden misstaan in bewegend beeld van Jambers of in de wielercultuurfotografie van Stephan Vanfleteren worden nog eens vetter aangezet, gedrenkt in imaginaire geuren van frituurvet en verschraald gerstenat. Hoe ver weg van topsport het ook moge klinken, de tweewieler ontbreekt niet. Waar in eerste instantie nog het kampioenschap naaktfietsen (dat met name in de verfilming door regisseur Felix van Groeningen een iconisch beeld is) wordt georganiseerd, gaat de aandacht nadien op de Tour de France. In zuipvorm welteverstaan. Dat ging als volgt:
“Analoog met de wielerronde bedacht hij drie klassementen, drie truien die verdiend konden worden. De gele trui voor de eindwinnaar, zijnde voor hem die het snelst het parcours had afgelegd. De groene trui voor de spurtbom, te zeggen: de koning van de ad fundum. En de bolletjestrui kon worden veroverd in het gebergte, daar waar je vooruitkwam door zware dranken als whisky en wodka te zuipen.
De plastic wielrennertjes waarmee ik ooit nog had gespeeld en in mijn dromen Lucien Van Impe of, vooral, Bernard Hinault was geweest, het enige speelgoed overigens waar ik maar geen afscheid van nemen kon en dat ik bewaren wou uit iets zich daar reeds manifesteerde als onbegrijpelijke nostalgie, die wielrennertjes verdwenen ineens in de zakken van onze Potrel en zouden dienst doen als pionnen op het bord. Per consumptie zouden de spelers hun pion één vakje mogen verplaatsen. Een beetje zoals bij ganzenspel, maar dan voor varkens.
Koerscultuur
Over helaasheden en koerscultuur schreef Verhulst vaker. In Monoloog van Iemand die het Gewoon Werd Tegen Zichzelf te Praten schildert hij een beeld van de laatste momenten van Jens De Gendt, verteld vanuit het perspectief van een prostituee in Senegal. De naam Jens De Gendt is een samentrekking van Jens Voigt en Thomas De Gendt. En goed verstaander zal begrepen hebben dat het hier gaat om het verhaal, de teloorgang, van één van Vlaanderens grootste wielerhelden, de ook ooit door de Vlaamse band Het Zesde Metaal met het kippenvelopwekkende Ploegsteert geëerde Frank Vandenbroucke. Uiteraard fictie, maar dan wel met aanzienlijke aanrakingen van de waarschijnlijke waarheid.
“Het is niet moeilijk om in Senegal roemloos te sterven, wij doen het bijna allemaal. Maar toen de ambassadeur vernam dat hij de doodskist van Jens De Gendt op de rolband van Leopold Sedar Senghor Airport moest zetten brak zijn klomp. Jens De Gendt? Ging dat dan om dé Jens De Gendt? Begrepen de Senegalese autoriteiten wel dat er een afgod op hun grondgebied was komen te sterven?”
Gedrochtelijk fietsen
Dat Verhulst liefhebber is van de fiets is geen geheim. Voor Humo tikte hij ooit zijn belevenissen op van de beklimming van de Tourmalet. Hij aarzelt niet zichzelf net zo te omhelzen met ironie als hij doet met de karakters in zijn verhalen. Gestroomlijnde schoonheid? Misschien is dat ook wel iets dat we onszelf maar al te graag wijs willen maken. De illusie waarin we ons met graagte begeven, als ontsnapping aan ons dagelijks bestaan
“Luz-Saint-Sauveur, 28 juni 2010, 8 uur ’s ochtends. Geschiedenis, hier ben ik. Zo dadelijk ga ik de Tourmalet beklimmen. Ik gaap naar mijn spiegelbeeld in de vitrine van de plaatselijke papeterie om het toch maar weer bevestigd te zien: niemand zit gedrochtelijker op z’n fiets als ik. Een houding die men onmogelijk als gracieus bestempelen kan. Een zak slachtafval op wielen, dat ben ik. In dromen, die ik steeds vaker aan de nacht beveel, vormen mijn fiets Ernesto en ik één mooi, gestroomlijnd geheel. Zoiets als een centaur. Maar de werkelijkheid is anders. Ach, een beetje lelijkheid meer of minder, het zal er niet op aankomen. Wielrenners zien er per definitie al onnozel uit in die pamperbroek van hen, met die ketel op hun kop, en de schoentjes waarmee ze gelijk kreupele tapdansers naar verzonnen ereschavotten strompelen. Zo hoort het, het bevordert de solidariteit. Precies daarom ook gunnen wielertoeristen elkaar een groet of knik wanneer ze elkander kruisen, omdat ze helemaal wensen op te gaan in de magie van die gedeelde belachelijkheid. Le ridicule fait l’union. En l’union dan weer la force.”
Dimitri Verhulst, de man die ultieme lelijkheid en intense schoonheid innig met elkaar verstrengelt. Of beter gezegd, het schoons filtert uit de zelfkant. Als je binnenkort uur na uur naar de Ronde van Vlaanderen kijkt, schenk je blik dan ook eens wat momenten aan de periferie van de koers. Daar waar de bierkraan loopt, waar ergens tussen hel en hemel ook de helaasheden en de tragische vergankelijkheid des levens onmiskenbaar waargenomen worden. En hoe we daar dan weer rap voorbij koersen.