Site pictogram HET IS KOERS!

Geen wielrenner, maar een kipnugget

“Als je echt een goede wielrenner wil worden, heb ik nog wel wat tips voor je,” zei Arie op samenzweerderige toon. We reden naast elkaar op de smalle dijk aan de achterkant van een 20 man grote groep. “Voor!” klonk het vanaf de kop. De groep veranderde in een lint, een bus raasde voorbij en de groep nam haar oude vorm weer aan. Arie kwam weer naast me fietsen, legde zijn hand op mijn schouder, minderde vaart -de andere jongens fietsten nu langzaam bij ons vandaan- en boog zijn hoofd in mijn richting. In zijn mondhoeken plakten kruimeltjes ontbijtkoek in wit opgedroogd slijm. Een vies gezicht, maar op een of andere manier lag de grens van wat vies was op de fiets een stuk verder dan in het leven van alledag. “IJzer jongen, je moet ijzer slikken. Daar kan je nooit genoeg van hebben. Teveel slikken geeft niet, dat pis je er gewoon weer uit, maar te weinig ijzer; dan heb je echt een probleem. Dan ga je achteruitrijden” Ik knikte. Arie wist waar hij het over had. Meer dan 150 koersen stonden er achter zijn naam. Hij was zelfs nog even prof geweest. “En als je echt beter wil worden”, ging hij verder “Neem dan af en toe wat creatine”. “Creatine?” herhaalde ik. “Is dat geen doping dan?” “Nee joh, das hartstikke legaal en alleen met een krentenbolletje red je het niet”. “En als ik je nog een tip mag geven: rij af en toe je motor schoon”. Ik keek hem vragend aan. “Ja simpel, je motor schoonrijden, effe alles eruit en dan weer bouwen. Goed eten, veel ijzer pakken en hard trainen. Succes gegarandeerd. Het was inderdaad heel simpel: met een lege maag op de fiets stappen en net zolang van huis wegrijden tot je helemaal leeg bent. “Dan draai je om en vanaf dan rijd je dus je motor schoon.” Hij gaf een stomp tegen mijn schouder, wenste me succes en sloeg rechtsaf naar huis. “Bedankt voor de les, klepper!” hoorde ik hem nog roepen. Ik keek hem na, totdat hij door een rij wilgenbomen aan het zicht onttrokken werd. In de verte reed de groep waarmee we eerder die middag ons vaste rondje over de dijk hadden gereden. Elke zaterdagmiddag en zondagochtend koers op de openbare weg. Even later sloot ik weer aan bij de jongens. Ik gloeide helemaal van binnen; Arie had me zijn geheimen toevertrouwd, had me ingewijd in zijn wereld. Ik was een echte wielrenner!

Dat met dat ijzer en creatine zag ik niet zo zitten. Arie had dan wel gezegd dat het volkomen legaal was en hij, via via, wel wat voor me kon regelen; ik had er geen goed gevoel bij. Pilletjes, hoe onschuldig dan ook, associeerde ik met doping en dat was een grens waar ik ver vandaan wilde blijven. Dat van die motor schoonrijden, was een heel ander verhaal. Puur natuur en het klonk eigenlijk best wel logisch; alle afvalstoffen weg en dan weer opbouwen. En daarbij: Arie had 150 koersen gewonnen, hij kende het klappen van de zweep. “Doe het twee weken voordat je goed wil zijn” had Arie gedoceerd. “Daarna twee dagen rustig aan en dan een week lang knetterhard trainen. Gewoon 3 a 4 vier uur op de grote plaat. Dat gepiemel op een klein kutverzetje is leuk voor in de bergen, maar die heb je hier toch niet in Nederland”. Arie was old school en eigenlijk sprak me dat wel aan. Gewoon lekker rammen, afzien en herstellen met een Leffe Dubbel. Ik maakte een berekening. Over 2,5 week stond de Ronde van Zundert op het programma. Daar wilde ik vlammen. Zundert was Sauna Diana, Rini Wagtmans en de familie Siemons. Daar in die streek, waar het wielrennen op bijna on-Nederlandse wijze beleden werd, wilde ik me van mijn beste kant laten zien.

De dag waarop het ging gebeuren brak aan. Het was nog vroeg in de morgen, maar na een lange zwoele nacht waarin de temperatuur maar amper was gedaald en ik zwetend naar de blote rug van mijn vrouw had liggen staren, werd het al snel beklemmend warm. Ik trok  mijn wielerkleding aan en stapte op de fiets. De zakjes op mijn rug waren helemaal leeg. Geen telefoon, geen geld en geen eten. Als het zwaar werd, mocht ik niet in de verleiding komen om mijn opgave te verlichten, hield ik mezelf voor. In het dorp reed ik de dijk op en zette koers richting Alblasserdam, het verste punt van de route. Ondanks mijn lege maag ging het makkelijk en in mijn gedachten was ik al bij de Ronde van Zundert die ook wel als de Herdenkingsprijs Marc Siemons door het leven ging. Memorials, ze maakten me weemoedig. Herinneringen aan ons eigen verdriet, vermengd met een zweem jaloezie richting de familie die zo’n mooi podium had om hun geliefde te herdenken. Ik herinnerde me hoe Jan Siebelink in zijn boek Pijn is genotbeschreef hoe hij vanuit de bus van de familie Siemons een bergetappe in de Tour de France volgde. Zoon Jan Siemons reed ver achter het peloton. Wanhopig vocht hij tegen de tijdslimiet. Een mooi contrast; een rijzige, keurige heer, auteur van literaire meesterwerken, die zijn hart verloren had aan een op het oog heel andere wereld en vol passie schreef over het afzien, het lijden en de schoonheid van de koers. Mannen als Arie en mannen als Jan Siebelink. Ze waren anders, maar deelden dezelfde liefde. De koers maakte geen onderscheid en dat trok me in haar aan.

Net voorbij het dijkdorp Streefkerk werd het zwaar. De beklemmende warmte lag als een dikke deken over mijn lichaam. Ik had dorst, maar had geen bidon. De motor schoonrijden was een compromisloze methode en verlichting aanbrengen, op wat voor wijze dan ook, zou het hele principe om zeep helpen. Tenminste dat had ik afgeleid uit Aries uitgebreide beschrijving over deze Spartaanse bezigheid. Sowieso drinken renners veel te veel tegenwoordig, vond hij. “Vroeger mochten we niet drinken, daar kreeg je dikke benen van”. Ik spaarde wat spuug en liet dat door mijn uitgedroogde mond rollen. Het gaf maar even verlichting. In de verte rommelde de donder over de uitgestrekte polders en kleurde de hemel zwart. Ik had geen rekening gehouden met een weersverandering en twijfelde of ik wel verder moest gaan. Maar dan? Morgen had ik geen tijd en daarna zou het schoonrijden te dicht op de koers zitten. Met een onrustig, en langzamerhand hongerig, gevoel reed ik verder naar het westen.

Drie kwartier later was ik leeg en draaide ik om. Ik had het zwaar en de onvermijdelijke hongerklop die volgde was duisterder en dieper dan ik ooit had meegemaakt. Geluiden drongen zwaar en langzaam tot me door, stinkend zweet liep in stralen over mijn rug en ik had het koud. De weilanden die me omringden, veranderden langzaam in een kaal maanlandschap dat zich zonder enige beschutting uitstrekte tot een door wolken aan het zicht onttrokken top. Boven mijn hoofd draaiden gieren gulzig hun rondjes. Zou Tom Simpson zich ook zo gevoeld hebben, net voordat hij stierf? Een blik op mijn teller leerde dat ik niet harder meer reed dan 15 kilometer per uur. Reed ik echt tegen een berg op? Helder denken ging niet meer; ik had honger en kon alleen nog maar denken aan grote borden friet, frikandellen speciaal en koud bier. Opeens scheurde een felle bliksemschicht de hemel uiteen. Vrijwel gelijk begon het te plenzen. Met bakken viel de regen loodrecht omlaag. Een bushalte langs de weg bood me beschutting en uitgeput plofte ik neer op het bankje tegen de glazen wand. Met gesloten ogen hoorde ik hoe de regen op het hokje roffelde en dacht aan vroeger. Ik zag mijn opa en oma midden in de nacht in de huiskamer zitten. Ze hadden hun kleren aan, klaar om te vluchten voor een mogelijke blikseminslag. Af en toe baden ze tot God die nu hoogstpersoonlijk tot de wereld sprak. De stem van mijn opa klonk luider en meer gespannen dan normaal. Buiten loeide het vee. Mijn vader en moeder, broer en zussen waren ook uit bed. Mijn ouders vonden de angst van opa en oma maar ouderwets en kwamen enkel voor de lieve vrede met de kinderen uit bed. Ik had mijn laarzen aan en toen het noodweer wegtrok -opa telde nauwgezet de tijd die tussen elke bliksem en donder verstreek- gingen we weer naar bed. Ik hoopte dat het snel weer zou gaan onweren.

Opeens herinnerde ik me de twee euro die ik bij een binnenbandje had gestopt. Twee euro, dat waren minimaal twee Marsen! De twijfel sloeg toe; moest ik me nu al overgeven aan mijn zwakte? In de wielersport waren er mensen geweest die zichzelf dood konden rijden en dan zou ik me af laten schrikken door een beetje honger. Ik kroop weer op de fiets. Met de regen en donder was ook de drukkende warmte verdwenen en de afgekoelde atmosfeer gaf me nieuwe energie. Over anderhalf uur kon ik thuis zijn. De opleving was echter maar van korte duur en de hongerklop kwam terug. Heftiger en zwaarder dan daarvoor.

Doping. Zou doping een hongerklop op kunnen vangen? Ik dacht aan Arie. Hij koerste in de tijd van de amfetamines en ik had wel eens gehoord dat hij en zijn ploeggenoten veel gebruikten. Vooral tijdens etappekoersen als Olympias Tour. Daar werden de wildste verhalen over verteld. Van renners die een week lang niet sliepen en nachtenlang klaverjasten. Ik wist nooit wat ik ervan moest geloven. Hoe zou het eigenlijk zijn om met doping te fietsen. Een stuk makkelijker? Misschien moest ik het gewoon een keer proberen. In België, hoorde je altijd, kon je alles gewoon afhalen bij een huis-tuin- en keukenapotheek. Onwillekeurig dacht ik aan Jean Nelissen die ooit eens een boekje over doping had geschreven. Ergens op de eerste bladzijden stond een foto van De Neel die met een mal wielerpetje en een half-ontblote kont een spuit liet zetten. Zou ik het gewoon niet eens vragen aan Arie. Hij had me toch niet voor niets in vertrouwen genomen.

Ondertussen gleden de kilometers asfalt oneindig traag weg onder mijn wielen. Gek genoeg had ik nu veel minder last van mijn honger dan een paar uur daarvoor. Alsof mijn lichaam de noodtoestand geaccepteerd had en functioneerde in een nieuwe modus. Ik kon niet harder, niet zachter en in een bijna meditatieve toestand reed ik naar huis. Eigenlijk was het best wel een lekker gevoel. Ik had een grens overschreden en ik was er zeker van dat ik daar later profijt van zou hebben. Een uur later was ik thuis en plofte ik, zonder me te douchen, in bed. Ik viel meteen in slaap. De rest van de dag had ik geen honger meer en voelde ik me erg zwak.

Twee dagen later was ik ziek. De inspanning was zo intens geweest dat ik mijn lichaam over de kling had gejaagd. De Ronde van Zundert kwam te vroeg na mijn herstel en in plaats van een koers te rijden in het Mekka van de Nederlandse Wielersport, reed ik op de middag waarop het moest gaan gebeuren, met de handjes op het stuur rondjes in de omgeving van mijn woonplaats. Opeens voelde ik een hand op mijn rug; het was die van Arie. “Moet je niet naar Zundert?’’ vroeg hij verbaasd. “Ik heb er twee keer gewonnen”, ging hij direct, zonder mijn antwoord af te wachten, verder. “Zware koersen, maar god god wat reed ik hard in die tijd”. “Ik ben ziek geweest, Arie” zei ik met een licht verwijtende klank in mijn stem. Geen reactie. Arie vertelde met wie hij in de slag zat tijdens zijn tweede overwinning. “Ik heb mijn motor schoongereden en ben ziek geworden” ging ik verder. “Ach ja, zei Arie, terwijl hij wat broodkruimels met de rug van zijn hand uit zijn mondhoek schoof, “Je moet er wel tegenkunnen natuurlijk! Ik zeg altijd maar zo, kuikens smijt je tegen een muur en zij die blijven leven, worden kip. De rest wordt kipnugget”. Daarna zette hij aan en verdween uit beeld.

Ik keek hem lang na. Daarna drong het pas tot me door: ik was een kipnugget.

Mobiele versie afsluiten