Starttijd Robert Gesink 13:54
Hij wist precies hoe hij het zou doen. Laat starten, dat zou hij maandag. Dat was het plan, dat had hij ingecalculeerd. ’s Morgens goed eten, een uurtje losrijden, op het gemakje douchen, de stoppels van de benen scheren – iedere milliseconde telt! – rustig eten, nog even met Daisy en Anne bellen en dan op weg naar Arc-en-Senans. Dat was de bedoeling.
Zaterdagmorgen wist hij al dat de rustige aanloop naar de tijdrit hem niet was gegund. Hij had het geprobeerd, hij had het echt geprobeerd. Hij had naar Bauke gekeken, het schouderophalen in zijn hoofd geprent, het rustige stemgeluid in zijn oren geknoopt. Hij had naar het gevloek van Laurens geluisterd, onderweg naar La Planche des Belles Filles. Zo moet ik het ook doen, had hij gedacht. Ik mag niet opgeven, ik moet rustig blijven, gewoon rustig blijven en even flink vloeken als het pijn doet. Onderwijl hadden zijn dunne benen de pedalen rondgedraaid. Maar zonder het plezier van de afgelopen maanden. Als er iemand te dicht naast hem kwam rijden, wilde hij hem het liefst een klap verkopen. En zijn oortje wilde hij het liefst van zich af gooien, omdat hij gek werd van die zogenaamd geruststellende woorden die hem werden toegebromd. ‘Het komt goed Robert, niet opgeven nu. Het is nog niet over, het kan nog alle kanten op. Kom op jongen, je kan het!’ Wat een gelul! Hij was kwaad, maar hij had geen idee hoe hij dat gevoel in brute kracht kon vertalen. Van de winter had hij filmpjes over Lance Armstrong zitten bekijken, maar het had hem niet veel wijzer gemaakt. Ja, hij had gezien hoe kwaad de Amerikaan kon worden, hij had de verbetenheid in het gezicht gezien, en de driftige pedaalslagen die erbij hoorden. Maar hij kwam er niet achter hóe de Texaan dat deed, hoeveel filmpjes hij ook bekeek.
En nu bleven zijn benen maar rondmalen en dacht hij terug aan die filmpjes. Hij sprak zichzelf toe. ‘Je bent een Gesink, verdomme, en Gesinks geven niet op!’ Maar toen zijn blik even op het tellertje op zijn stuur viel, voelde hij hoe de absolute leegheid bezit van hem nam.
Nog honderddertig kilometer.
Honderddertig.
Het liefst zou hij zijn stuur een ruk geven. Omdraaien en gewoon wegrijden. Weg van dat gebrom in zijn oortje, weg van het gevloek van Laurens, weg van die stoïcijnse kop van Bauke. Het lukte toch niet meer, het werd niks meer met deze Tour, en hij wist het. Waarschijnlijk zou hij vandaag weer tijd verliezen. En morgen opnieuw. En dan zou het maandag zijn. En moest hij ergens in de middenmoot starten voor zijn tijdrit. Misschien zelfs nog wel voor die idioot van een Voeckler. Hij zou alweer op zijn bed liggen als Cadel en Bradley over de streep kwamen. De mannen met wie hij zich makkelijk kon meten. Als hij maar wist hoe.
- Het pontje van Amerongen - 09/05/2016
- Kampioenenzweet, kampioenenoren - 05/02/2016
- Een rondje met Joop - 03/12/2015