‘‘Ik zal blij zijn als het twaalf uur is’, verzucht Johan van der Velde wanneer het nog zes uur moet worden. Op een podium in een Tilburgs theatertje staan twee stoelen. Op een van die stoelen neemt hij om half negen plaats. Een zaal vol bewonderaars en oud-collega’s geeft hem een gul applaus.”
Zo opent Volkskrantjournalist Bart Jungmann zijn artikel dat hij vrijdag 27 november 2015 om twee uur ’s morgens plaatst op de website van de Volkskrant.“Oh nee?”, antwoordt dezelfde Bart Jungmann acht uur daarvoor. De ‘oh nee?’ is zijn antwoord in vraagvorm op mijn mededeling dat dat kut apparaat (zo’n witte box waarvoor je je hand moet bewegen waarna een stukje schoon papier naar beneden had moeten komen) op het herentoilet niet werkt. Even daarvoor stonden we naast elkaar te plassen en terwijl ik mijn lid afkneep stelde ik een tikkie teleurgesteld vast dat ik hem wél en hij mij níet herkende. Op woensdag 1 juli van dit jaar deelden we namelijk nog een tafeltje op het terras aan de Neude in Utrecht. Daar zat ik. Te midden van enkele cracks uit het wereldje: Alex Roeka, die die avond enkele wielerliedjes zou spelen, Hubert van Hoydonck, Mecanicien der Mecaniciens, Dave Andriese, organisator van het dagelijkse wielerspektakel ter opleuking van de Grand Départ du Tour de France, en Bart Jungmann dus, journalist van de Volkskrant, die de door mij aangeboden consumptie beleefd weigerde.
Een uurtje later zat dezelfde Bart Jungmann op het podium om zijn zojuist verschenen boek Jean (de biografie over het reilen, zeilen en kapseizen van wijlen wielerverslaggever Jean Nelissen) aan de man te brengen. Die had ik zojuist gekocht. Wist Bart dat? Vast niet. Hoe had Bart Jungmann, tevens auteur van de biografie Langs het ravijn over het leven van Johan van der Velde, de hoofdgast van vanavond, kunnen weten hoezeer het stemgeluid van Jean Nelissen juist bij míj zulke diepe sporen had achtergelaten (jaren daarna nog zo ontroerend mooi bezongen door JW Roy en Peter Winnen in hun onvolprezen De eeuwige belofte)?
En hoe kan Joop Zoetemelk weten hoe groot het respect is dat die man daar (hij dáár ja, bij de toiletingang) voor hem heeft? Die man heeft net geplast naast Bart Jungmann. Joop had zijn bewonderaar kunnen herkennen aan de zwarte winterjas, de platte pet en de kekke bril van zwart montuur. Maar eigenlijk is deze man in dit decor, het MIDI Theater te Tilburg, zo’n kind dat in de speelgoedwinkel nog niet eens naar het speelgoed durft te kíjken.De helden zijn hier zo bereikbaar dat ze onbereikbaar zijn geworden voor het kind met de platte pet.“Hij is er!”, siste ik naar Anita toen Joop de jas van zijn echtgenote in de garderobe aanpakte. Ook hij herkende mij niet, terwijl ik hem toch duizenden keren op tv voorbij heb zien komen. Mijn adoratie voor mens-en-renner Joop heeft idiote trekken aangenomen, ik geef het toe. Ik stel hem qua inspiratiebron gelijk aan Willem van Hanegem en Bruce Springsteen. Vlak onder Jezus Christus. Daar zo’n beetje.“Wie?”“Wie? Wie? Híj! Joop!”
Dat zei ik net iets te hard. Ik was bang dat hij me zou hebben gehoord. Dezelfde angst voelde ik toen hij in Sint-Willebrord zijn auto vlak naast die van mij en Alex had geparkeerd. Het was 14 september 2013 en Alex en ik deden mee aan de door Rini Wagtmans georganiseerde Yellow Jersey Ride.
“Kom, gaan we naar Joop”, zei Alex dapper.
Ik deed net alsof ik hem niet hoorde. Ik frummelde wat aan de riempjes van mijn helm en tijdens het oppompen van mijn banden bespiedde ik Alex en Joop. Laf. Een beetje zoals het schele jongetje van vroeger op school een stijve kreeg als hij naar twee zoenende klasgenootjes keek.
Twee helden, elk zo groot op hun eigen gebied.
Joop lachte zijn bekende aapjeslach waarbij veel tandvlees vrijkomt. Alex sloeg hem op de rug. Dat vond ik een daad die getuigde van lef. Joop op de rug slaan.
Even later reed ik in het peloton achter Joop. Ik was net begonnen de haartjes in zijn nek te tellen totdat ik vol, echt vól, in de remmen moest nadat ik werd afgesneden door een onbekende renner die ook in Joops kielzog wilde koersen. Na die remactie zag ik Joop niet meer terug.
We zitten in de zaal.
Ruud heeft ons naar een hoge tafel geleid waar Anita en ik met een bakje koffie tot rust proberen te komen. Hard nodig na de zoveelste bijna-ontmoeting met Joop.
Op het zelfde terras aan de Neude in Utrecht vond de zoveelste bijna-ontmoeting plaats tussen Joop en mij. Daar kwam-ie aanlopen. Zomaar. Zes tafeltjes verder ging hij zitten.
Mijn vader en ik besloten echter niet naar Joop te lopen om hem te bedanken voor alle vreugde, inspiratie, offers en bescheidenheid. Mijn vader gedijt het best bij afstand, en Joop vast ook. Volgens mijn vader.
De rust wás nodig. Tilburg stond op zijn kop deze avond – het centrum zat potdicht. De adrenaline pompte door mijn gestel dit onschuldig avondje uit.
“Status Quo speelt vanavond in 013!”, liet Jiska, de vrouw van Ruud, ons weten om de verkeerschaos te verklaren. Hoe zij 013 uitsprak… ik wist meteen dat ik Brabant meer miste dan me lief was.
Status Quo. Mijn eerste band waarvan ik eind jaren zeventig besloot fan van te worden. Mijn moeder had eens bekend fan te zijn van frontman Francis Rossi. Ik was voor gitarist Rick Parfitt. Ik wilde later ook gitaarspelen, shag roken en mooie vrouwen zoenen. Het was de tijd dat Joop en Johan mij lieten schreeuwen voor de televisie. Ik was negen.
De zaal is versierd met de shirtjes van Henk Theuns die zich op Facebook echter Theuns Henk laat noemen. Dat getuigt van Spookrijdersgedrag. In het Oude Postkantoor aan de Neude kocht ik niet alleen Jean maar ook het boek Koerstrui van Theuns Henk. Anita wordt gek van mijn passie voor wielershirts en –boeken.
Ik zou graag naar Theuns Henk toelopen om hem te zeggen dat ik meer inspiratie haal uit zijn boek dan uit het oude testament van de bijbel, maar Anita onderbreekt mijn gemijmer:
“Je zou hem een Spookrijdersshirtje moeten geven”. Een wereldidee, eerlijk is eerlijk, maar dat hoeft ze niet weten (en dan durft men een recente column van Bert Wagendorp seksistisch te noemen…)
Het programma is begonnen.
Schrijver John van Ierland is de gastheer. Hij heeft net een staande ovatie gevraagd voor Johan van der Velde – om hem draait deze avond. Op 30 september van dit jaar beklom ik samen met Johan de Stelvio in Italië. Ik kan het nog amper geloven. Toch gebeurde het.
“Kende gai Ruud?”, vroeg hij me nadat ik hem, volgens afspraak, de groetjes had gedaan namens Ruud. Daarmee had ik mezelf weer in een lastig pakket gemanoeuvreerd. Want nee. Ik kan toch niet met droge ogen beweren dat ik Ruud, déze Ruud, kende.
“Van Facebook”, antwoordde ik maar naar waarheid.
“Oh, van Facebook…”, zei Johan terecht een tikkie teleurgesteld.
Hoe en wanneer ik precies contact kreeg met Ruud, déze Ruud, weet ik niet meer. Wat ik wél weet is dat je in je leven wel eens mensen tegenkomt met wie je meteen een klik hebt. Ruud. Wielerfan. Bruce Springsteen fan. Geen aanhanger van de voetbalclub uit de hoofdstad.
Zoiets schept een band.
Maar Ruud is vooral iemand die krankzinnig veel doet voor het goede doel. Hij laat vaak woorden vallen als ‘samen sterk’, ‘geen toeval’, ‘dik voor mekaar’ en ‘No Surrender’.
Vlak onder Joop, Willem en Bruce komt Ruud.
“Hey Rotterdam!”, zo begroette hij me in de lobby even daarvoor. Zijn lijflied van The Boss is No Surrender. Hij zag er druk bezet uit. Maar zo’n drukte die te managen valt. Waar-ie van geniet eigenlijk.
“Ik geniet vooral van dat Brabants”, fluister ik in Ruuds oor tijdens het gesprek dat John van Ierland voert met Rijsberger Cees Haast die het juist heeft over zijn slagaderlijke bloeding (“het bluud spoot ut mene bêne, witte nie, mar ik wilde g’won deurfietsen witte nie?”), opgelopen tijdens de afdaling van de Col du Vars in de Tour van 1965.
Graag denk ik in antoniemen.
Vergeef mij de Youp-insteek in deze, maar als ik de verhalen van wielrenners hoor, denk ik automatisch aan voetballers. Net nog, toen de corpulente wethouder en ex-voorzitter van Johans supportersvereniging Piet Ulens het podium betrad met een prachtig wielerpetje à la Niki Terpstra. Ik moest meteen aan de hoed van Memphis Depay denken.
En als ik me de prikkeldraadwonden van Johnny Hoogerland voor de geest haal, zie ik gelijktijdig de buitelingen van Bilal Basacikoglu om zijn ADO-collega een rode kaart aan te naaien.
De geboorte van zijn zoon kreeg Johan via de telefoon te horen, zo liet-ie het publiek zojuist weten. Hij zelf koerste op dat moment in het buitenland. Enkele dagen na de geboorte bezocht Teun van Vliet hem met een polaroidfotootje van Johans zoon. Pas een volle maand na diens geboorte kon Johan hem in zijn armen nemen.
Waar wij, gevoed door de frisse jongens van de media, geacht worden mee te leven met de buik van Wes en Yo, was Johan veroordeeld tot de eenzaamheid van een hotelkamer met een polaroidfoto van zijn zoontje op het nachtkastje naast de hotelbijbel.
De wereld wordt steeds gekker. Beetje bij beetje.
Dieper en dieper word je het wielermoeras van Brabantse bescheidenheid ingezogen. Zo’n moeras waarin je hoopt te verdrinken. Het voedt de afkeer van de voetbalsport. Met het karakter van elf wielrenners had Oranje zich geplaatst voor het EK, zo luidt mijn stellige overtuiging.
Ik wou dat ik mijn alter ego was, want ik durf de mannen niet te omhelzen. Ik durf ze niet aan te spreken. Ik lach breeduit. Als een kind zo blij. En zo trots. Oké, ik sta hier dan wel voor aap, maar wel als een trotse aap met zeven lullen.
De rest van de avond voltrekt zich als in een roes.
Gert #derrrannn Jakobs sluit de avond af door aandacht te vragen voor de Stichting Gijsje Eigenwijsje die is opgericht naar aanleiding van de trieste dood van Gijs Baeten, een Brabants jongetje dat op 30 december 2011 op negenjarige leeftijd overleed aan de gevolgen van hersenstamkanker. Gijs was in de positie dat hij nog allerlei ‘leuke’ dingen kon doen met zijn familie. Zoals een weekje vakantie. Het was Gijs’ nadrukkelijk wens dat dit voor alle terminaal zieke kinderen mogelijk zou zijn.
“Ik werd benaderd door Ruud van der Meijd’n om ambassadeur te word’n voor dit Goed’n Doel. U moet wet’n dat ik zo’n tien ker’n per dag word benaderd voor een goed doel. Te veel. Maar hier móest ik iets mee. John van Ierland en Johan van der Veld’n gin’n ermee akkoord dat een deel van de opbrengst van dit boek De Speer van Rijsberg’n naar de Stichting Gijsje Eigenwijsje gaat.”
Stilte. Kippenvel. Een droge keel. Een brok. Van verdriet. Zo eentje die muurvast zit.
Een staande ovatie.
Wielrennen. De dood. De wederopstanding.
Waarom een mens op zo’n moment vecht tegen de tranen? Geen idee. En het maakt ook allemaal niet uit.
Hoe Johan dit ondergaat weet ik inmiddels wel. Dat is vooral schouderophalend. Het is de ondertitel van het boek van John van Ierland. Het is de filosofie van Johan van der Velde: Het is zoals het is.
Maar ik ben bang. Bang dat Johan daarmee nooit te weten zal komen dat het (voor bewonderaars als ik) juist níet is zoals het is. Zijn natuurlijke bescheidenheid is juist méér dan dat het is.
Na deze avond met legendarische wielercracks is mijn levensmotto bekend. Het moet op mijn bidprentje komen. Ooit. Het is hoe ik deze avond heb beleefd. Het is de ondertitel van mijn levensverhaal:
Het is niet zoals het is.
***
Dank aan Johan van der Velde, Joop Zoetemelk, John van Ierland, Theuns Henk (Henk Theuns mag ook), Bart Jungmann en ‘blood brother in the stormy night’ Ruud van der Meijden.
Dank aan Joris Knapen voor het belangeloos beschikbaar stellen van de foto’s.
Links:
Dit verhaal verscheen eerder op spookrijden.nu
- De Koersogen van Koning Louis - 22/02/2017
- Vrije leuters (bergafwaarts bergop) - 10/10/2016
- Het verhaal van Isaac (mijn racefiets) - 18/08/2016
Geef een reactie