Ik heb Erik altijd als een heel nette jongen gezien. Een soort ideale schoonzoon eigenlijk. Maar dan wel zonder die eeuwige vieze snottebellen, want dat zien schoonmoeders niet echt graag.
Nog altijd straalt hij veel rust uit, zoals op zijn boekpresentatie in het Maastrichtse stadhuis, daags voor de Amstel Gold Race 2004. Het duurt allemaal even want Eddy Merckx, de eregast, is enigszins verdwaald en kan het stadhuis niet vinden.
De sprekers, Martodont Smeets en een meneer van de uitgeverij doen hun uiterste best om hun inleidende verhaaltjes wat op te rekken. Erik blijft er stoïcijns onder. Uiteindelijk komt het er nog wel van. Eddy krijgt het eerste exemplaar.
Gea – zijn vrouw – het tweede. Ze lacht hartelijk en oprecht als hij haar het boek aanbiedt: “dan heb je wat te lezen als ik er niet ben”. Spontane meid. Niks geveinsd. Geen dubbele bodem. Die zoek je ook nooit echt bij Erik. Hij is een man van allure, met distinctie en innerlijke beschaving. Heeft-ie van huis uit meegekregen. Tegenwoordig denkelijk dubbel en dik een man in bonis.
Maar al in het begin van de negentiger jaren, middenin zijn rennersleven, figureerde hij al als archetype voor het Zwitserleven Gevoel. Ik zie nog de advertentie voor me: Erik in jeans, een kek zwart polotruitje onder een nonchalant soepel vallend jasje. In een wat mythologisch decor van elfjes en faunen, afgekeken van de fresco’s op de patriciërshuizen op het marktplein van Trento (dáár was Eduardo Merckx blindelings naartoe gereden).
De advertentie straalde een zekere rustgevende superioriteit uit. En dan de kracht van die naam: Erik Breukink. Als typecaster voor Zwitserleven zou je ook wel gek zijn om een ’toenmalig profwielrenner’ als een Jannes Slendebroek voor het Gevoel te laten poseren. Aardige jongen hoor die Slendebroek. Maar alleen al die associatie met die andere Jannes, de verstrooide dammer, doet je gauw de bladzij omslaan.
Erik de Noorman bivakkeerde lang bij de Raboploeg. Lang genoeg om, tezamen met zijn spaarpotje uit vorige wielerlevens, het Schretlen Gevoel te krijgen. Schretlen (de vermogensbeheertak van de Rabobank,waar Harold Knebel nog ooit de zwaaibaas was, red.), een naam die volgens toenmalige billboards langs de weg “de gemiddelde Nederlander niet kent maar de bemiddelde wel”.
Uiteindelijk werd De Breuk nog technisch directeur bij de ploeg. Dat liep niet helemaal goed af, maar dat even terzijde. Hoe het ook zij, een beetje directeur weet wel te delegeren. In de colofon van zijn boek laat Erik zich ruim door hulptroepen omringen: redactie drie man, redactionele ondersteuning twee en ook nog eens drie mannetjes voor de eindredactie. Het mocht een paar centen kosten van de ANWB.
De auteur heeft in elk geval zijn staf behoorlijk de vrije hand gegeven. Hij heeft, drukbezet en als wielernomade veel van huis, kennelijk ook niet alles kunnen nalezen. Want ergens bij de beschrijving van de verschrikkingen van de Amstel Gold Race van 1985 wordt Nico Verhoeven plots opgevoerd als Belg. Nico, de Brabander uit Berkel-Enschot, die samen met Erik en Jannes in datzelfde jaar prof werd bij Skala-Gazelle. Dezelfde Nico die collega-ploegleider werd bij Rabobank. Meer dan waarschijnlijk is de heer Verhoeven ook een fiscale NederBelg geworden. Dan is die omissie maar half zo erg. Het Schretlen Gevoel weet u wel.
Je laat ook, zoals in het boek, Gerben Karstens niet op de rug van Eddy Peelman klimmen in een nerveuze voorjaarsklassieker als Parijs-Roubaix. Zoiets gebeurt in een wandeletappe van de Tour. Maar ja, het klinkt natuurlijk wel sappig. En voor de doelgroep van het boek, het nog steeds uitdijende legioen wielertoeristen, is historisch besef niet echt relevant.
Genoeg gezeurd. Het boek zelf is verder heel aardig. De verhalen lezen vlot, de vormgeving is bijzonder fraai en de foto’s van Cor Vos zijn weer hors categorie.
- Peter en de treurktukker - 07/03/2023
- Een koffietje doen - 26/01/2021
- Gianni Savio: amore & vita - 03/11/2020