Zaterdag 17 oktober 2009. Johnny who? De Ronde van Lombardije, op de mooiste bocht van de Ghisallo. De groepjes Italianen links en rechts van ons kijken met een vragende blik in onze richting. Want verder is er niemand te vinden die óók begint te juichen bij het horen van de omroeper in de voorbijrazende auto. Hoekerlan? Ja, zoiets. De sms-jes van televisiekijkers in Nederland hadden ons al voorbereid, maar nu is het echt! Onze Johnny, ja nu al ‘onze’, waagt een stunt en gaat alleen vooruit op de Ghisallo. Een nuchtere Zeeuw, die ‘gewoon’ wat serieuzer is gaan trainen de laatste tijd, gaat, misschien tegen beter weten in, als een Vliegende Hollander de berg op. Ondertussen denken wij: Snickers, Johnny, je krijgt van mij Snickers als je dit volhoudt! Want die Snickers, daar was-ie aan gehecht, dat had-ie een paar weken eerder zelf bekend aan Wilfried de Jong in Holland Sport. Hij was wat gaan minderen met die repen, zeven kilo eraf en serieuzer gaan trainen. Naar eigen zeggen altijd volledig afgesloten van de buitenwereld, fietst hij wedstrijden in een roes, zonder om zich heen te horen wat er gebeurt.
Maar het geschreeuw van een paar Hollandse fans moet hij toch hebben meegekregen? Voor de bocht nog met de kin omlaag, nu weer fier vooruit. Zo dichtbij dat we hem kunnen aanraken, de stoppeltjes op z’n niet meer helemaal gladde wangen kunnen zien. En nu maar hopen dat hij onze aanmoedigingen meekrijgt. Onze Johnny Bravo. De overeenkomsten met de cartoonheld zijn er: een jonge blonde vent met genoeg branie, zijn benen als een dodelijk wapen. Gevoel voor een goeie show ontbreekt niet en stunten kan hij, maar het is geen domme kracht. En het valt te betwijfelen of Hoogerland zichzelf als godsgeschenk voor wie dan ook beschouwt. Hij mag dan bravoure uitstralen; zijn gevoel voor ego is reëel. Dat gevoel mocht juist zelfs een beetje groter, in al die jaren dat hij stug maar zonder al te veel ambitie doorploeterde, ver weg, verstopt in het rustige Zeeland. Nog piepjong en geen besef van eigen kunnen. Tot iemand hem zei dat-ie z’n eigen krachten niet kende. In die bocht: een bijna verbaasde blik in de ogen – of is het pure branie? – de gebruinde kop met de kin vastbesloten de lucht in. Het lijkt alsof-ie na de bocht besluit dat het nu moet gebeuren, doortrappen voor wat je waard bent en alle Italianen het nakijken geven. In het peloton, maar ook in het publiek. Want dat ze niet voor hem zijn gekomen, is duidelijk. Des te mooier.
Een groep jonge fans hoopt op Sanchez en discussieert over zijn kansen, verderop in de bocht staat traditioneel de Pantani-partytent waar het letterlijk en figuurlijk vooral teren is op oude glorie. Een mix van wat morsige en wat meer gesoigneerde senioren, die uit volle borst smartlappen ten gehore brengen en wijn schenken voor wie wil. Maar als ze twee buitenlandse fans zien roepen, is de aandacht toch gewekt. Wat hebben we gemist? Wie komt er nou eigenlijk aan? Een Hollander? Reuring op z’n goed Italiaans, met veel handgebaren. Ja, dat is nou Johnny Bravo. Die op een mooie dag op het Zeeuwse strand heeft besloten: de dagen van het uitzendbureau zijn voorbij. Nu moet het gaan gebeuren. Geen Snickers meer, hard aan de bak en op je tanden bijten. En dat ging steeds beter. Zo veel beter zelfs dat Johnny begon op te vallen en op z’n zesentwintigste potverdorie de Ghisallo opvloog als een pure lefgozer.
Wij geloofden er toen, op die prachtige herfstdag in Lombardije, al héél even in. Het podium heeft-ie destijds niet gehaald. Niet het Nederlandse, maar het Belgische volkslied klonk. Maar wat een stunt. Kippenvel op de Ghisallo. En nu, in Lisieux, de Tour de France, komen de bolletjes hem geheel toe: “Al heb ik m’n maar twee dagen.” Johnny Bravo, bedankt en tot ziens op de Ghisallo.
- De eenzame fietser - 22/06/2013
- Johnny Bravo - 13/07/2011