Foto Join the Ride
Join the Ride | Geen afscheid maar een omweg
‘We shall not cease from exploration
And the end of all our exploring
Will be to arrive where we started
And know the place for the first time.’
T.S. Eliot
Er is geen slotakkoord, geen laatste salvo. Geen slow-motion-afscheid, geen finishlijn met geheven armen. Je stopt met wielrennen zoals je stopt met ademen in een droom – eerst merk je het niet eens.
Eén dag fiets je niet. Dan nog een. En nog een.
Op een ochtend besef je dat het niet meer ‘even niet’ is, maar gewoon ‘niet meer’. Of misschien toch nog wel.
Eerst komt de twijfel. Misschien moet ik het anders doen. Minder zwart, meer wit. Trainen zonder de honger die alles opeet. Genieten zonder obsessie. Maar je weet het antwoord al. Jij kent geen halfgas.
Soms beslist iets anders voor je. Een bovenarm die breekt, ribben die kraken, vingers die in hoeken staan die niet horen. Maar zelfs dan, zelfs met het bewijs op röntgenfoto’s, duurt het nog even voordat je stopt. Want wielrennen is geen sport, het is een manier van denken. Een manier van leven die je niet zomaar aflegt als een versleten koersbroek.
En dan is daar dat andere leven. Het klopt eerst zacht, dan steeds harder. Een vrouw, kinderen, verantwoordelijkheid. Dingen die ineens zwaarder wegen dan het gevoel van een perfecte dag op de fiets. Het besef dat je niet alleen voor jezelf hoeft te vallen, maar ook voor anderen moet blijven staan.
Het moeilijkste is niet de eerste lente zonder nieuwe banden. Niet de eerste zomer zonder het perfecte trainingsrondje. Het moeilijkste is weten dat je dit zelf hebt gedaan. Dat je de keuze hebt gemaakt. En dat het geen vergissing was.
Maar dan komen de nachten. Die korte, nerveuze dromen waarin je nog rijdt, waarin je benen nog weten hoe het voelt om de weg te breken onder je cadans. Je wordt wakker met een schok, je hartslag te hoog voor iemand die net uit bed stapt. Je kijkt naar je handen, zoekt eeltplekken die er niet meer zijn.
Overdag sluimert het. De wind draait, je merkt het op. Een renner passeert, je adem stokt. In de supermarkt dwalen je ogen langs een wielermagazine, je vingers tasten even naar de kaft voordat je doorloopt. Misschien is het nog niet te laat. Misschien kun je het tij keren, je lichaam terugsturen naar de dagen van diepe kracht en eindeloze uren.
Je neemt jezelf voor om morgen te fietsen. Eén keer, gewoon om te voelen. Je pompt je banden op, legt je kleding klaar. Maar de ochtend komt en de fiets blijft staan. Misschien morgen. Misschien volgende week. Misschien ooit.
Of misschien hoeft het niet meer zo groot. Misschien hoeft wielrennen niet alles of niets te zijn. Misschien is het genoeg om af en toe te gaan. Een uur, misschien anderhalf. Geen wattages, geen trainingsschema’s, geen obsessie over de windrichting. Gewoon trappen, kijken hoe de weilanden veranderen met de seizoenen, hoe het asfalt nog steeds onder je door glijdt zoals het altijd deed. Misschien is dat ook wielrennen. Misschien is dat genoeg.
En dan, op een ochtend, wanneer je het niet verwacht, voel je het weer. Niet als een gemis, niet als een opdracht, maar als een richting.
Misschien was dit nooit een afscheid, maar een omweg. Terug naar huis.
Je kijkt naar je fiets en weet: het hoeft niet meer. Maar het mag altijd.