‘Het was 1 juli 2001. Er werd hard gekoerst op dat NK. Heel hard. Het peloton werd dunner en dunner. Ik had superbenen die dag. En moet je nagaan, die avond ervoor had ik nog een feestje gehad. Verjaardag van ploegleider Cor Roskam. Nog aan de wijn gezeten en zo. Goed. Laatste ronde. Ik kom eigenlijk verkeerd uit die bocht. Links. De rest van de groep zat rechts. Ik op die nieuwe fiets die ik helemaal niet kende. Een titanium fiets, van Van Nicholas. “Probeer hem eens”, had Roskam gezegd, één dag voor de koers…’
De Koers.
Het woord is gevallen. Als een willekeurige beroepsrenner het woord koers is de mond neemt, beginnen ogen te glinsteren, proef je de smaak van caramel in de mond, ruik je de geur van rozebottels, hoor je de stemmen van Theo Koomen, Mart Smeets en Jean Nelissen, rijden alle treinen op tijd, zingt Charles Aznavour 24/7, wordt Feyenoord kampioen en is de winter afgeschaft.
‘Ik ben 19 oktober 1967 geboren in Brielle. Mijn moeder was een echte Rotterdamse. Mijn vader werkte bij een toeleveranciersbedrijf voor booreilanden en was voetbaltrainer bij FC Voorne. Hij liet mij voetballen bij WRW in Brielle, de concurrent ja. Het was 1973. Ik was fan van Ard en Keessie, Joop, Hennie, Feyenoord. Manus Vrauwdeunt, die oud-speler van Feyenoord, was een oom van mijn moeder. Hij werd drie keer landskampioen met Feyenoord. Toen wel ja.
Mijn eerste fiets, een echte Manus Brinkman racefiets, kreeg ik op tienjarige leeftijd. Het was 1977. Jan Raas won de Amstel dat jaar en Thévenet de Tour. Ik werd gemotiveerd door mijn achterbuurman Louis Michielsen die koerste voor De Pedaalridders. Ik fietste veel met hem en zijn zoon die twee jaar ouder was dan ik. Soms fietste ik die jongen uit het wiel en dat gaf mij natuurlijk een kik.
In 1978 werd ik zelf lid van De Pedaalridders. In april dat jaar reed ik mijn eerste clubkampioenschappen, in de Spaanse Polder. Honderd meter voor de finish ging ik hard onderuit op die spekgladde kasseien. Ik naar het ziekenhuis met mijn ouders. Mijn hele lichaam, inclusief mijn gezicht, lag open en ik had een hersenschudding. Mijn ouders dachten “die fietst nooit meer”. Maar mijn eerste zorg was: “is mijn fiets nog heel?”. Enkele dagen later fietste ik alweer.’
De Koers. Wat is de magie? Het geluid van rollend rubber over het wegdek? Van een draaiende ketting? Zijn het de tranen die over je wangen glijden van de striemende wind? De jeukende bandjes van je helm onder je konen? De dranghekken waarachter te weinig publiek staat? De speaker die de waren van de plaatselijke slagerij aanprijst? De lokale rondemiss met iets te veel make-up? De gruwelijke pijn in je poten? De klik van de plaatjes onder je schoenen als je jezelf hecht aan je fiets? De vervloeking? De smaak van het gif? De krijs om hulp? Het gevecht tussen hoofd, hart, benen, machine, weer en parcours?
Of is het de ultieme smeek om vergiffenis?
Koers is Koers. Altijd. Overal.
Ik was een heel rustige jongen. Ik ging naar school, deed mijn huiswerk braaf, slaagde voor de MAVO in Brielle en ging toen de MTS volgen bij jullie, op Zuid, bij het Ikazia Ziekenhuis. Op de fiets. Heen en weer vanuit Heenvliet, waar we toen woonden. Ik stapte niet. Ik dronk niet. Ik rookte niet. En geen meiden nee hahaha. Ik trainde gewoon graag. Ik ben op zich een sociale jongen, maar ik train toch graag alleen. Ik houd van stipt afspreken, ik houd niet van wachten. Als ik alleen trainde, voelde ik me vrij. Echt vrij.’
De Koers. En de ogen van Louis de Koning. Het is de hunkering in de ogen die mij ontroert. Ik heb er geen weerstand tegen. Rennersogen houden zo intens veel van de koers dat het voor buitenstaanders onmogelijk te bevatten is. Om die reden stranden huwelijken, raken coureurs verslaafd aan amfetamine en wordt er na wielercarrières in gitzwarte tunnels gestaard. Tunnels zonder einde, zonder begin. De Koers. Ik ben verslaafd. Om dichter bij het vuur te komen kocht ik vorig jaar de fiets van een profwielrenner. Ik ben een buitenstaander die klopt aan de deur.
Ik wilde naar binnen. Louis deed open.
‘Eigenlijk was ik in eerste aanleg baanfietser. In 1985 was ik geselecteerd voor de Nederlandse Juniorenploeg. Werden we in Milaan derde op het op EK puntenkoers. In de wintermaanden reed ik als hardrijder graag op de baan. Ahoy’. Alkmaar. Gent. Oudenbosch. Eenmaal buiten ging ik meer en meer meerdaagse etappekoersen rijden. Ik besloot te stoppen met de MTS om me volledig op mijn wielercarrière te storten. Ik ging voor de wielerploeg van Jo van Aarle rijden. Frits Schür en Wim Schüller waren de ploegleiders. Ik won dat jaar de Ronde van Midden-Nederland en de Ronde van Limburg. In Olympia’s Tour werd ik derde achter de Duitsers Meier en Wolf. Ik ben nog altijd van overtuigd dat ik toen geflikt ben. Ik lag in leidende positie, maar werd teruggehaald door landgenoten nota bene! Dat snap ik tot aan de dag vandaag nog altijd niet. In een etappe van de Giro delle Regioni in Toscana reed ik podium. Ik leerde twee dingen: ten eerste dat ik goed mee kon in het midden-hooggebergte en ten tweede mijn liefde voor Italië.
Ik had echt een superseizoen. Toch werd ik niet geselecteerd voor de Olympische wielerploeg voor Seoul. Bondscoach André Boskamp koos voor Maarten den Bakker, Tom Cordes, Michel Zanoli en Gerrit de Vries. Voor de wegwedstrijd werd Rob Harmeling daarbij gevoegd. Allemaal maten van me, niks mis mee. Een persoonlijke uitleg kreeg je die dagen niet. Ook geen telefoontje nee. Ik las het in de krant. Ik baalde verschrikkelijk, maar ik uitte me niet. Nooit gedaan trouwens. Wat had het voor zin gehad?’
Ik kwam Louis voor het eerst tegen op woensdag 21 september 2016, op de top van de Galibier op 2.645 meter hoogte. Ik had mijn goede benen thuisgelaten en was steenkapot boven gekomen. Ik maakte deel uit van een groep die bestond uit zeventig goedwillende talentlozen op fietsen – fietsende ondernemers die het lot uitlachen, die spugen in het aangezicht van de sterfelijkheid. We hijsen ons in te strakke wieleroutfits om er als profs uit te zien. We ondervinden weinig tot geen voordeel aan de aerodynamica van onze kleding, noch van onze peperdure carbonfietsen. Juist dat gegeven maakt ons ontroerende wezens.
Louis was mee als mecanicien. “Meesterlijk”, zo omschreef Louis de sfeer in onze vriendengroep. Hij meende het. Hij sprak met koersogen.
‘Toch waren mijn prestaties niet onopvallend gebleven. In augustus 1988 ging de telefoon in Huize de Koning, ik woonde nog altijd thuis. Wie denk je? Peter Post! Dé Peter Post! Ik weet nog goed dat mijn vader opnam. Ik zat helemaal te trillen van de zenuwen, kon het amper geloven. Peter Post. Hij was onder de indruk van mijn aanvallende manier van koersen. Er werd een afspraak gemaakt in Hotel de Postiljon, in Dordt. Ik er met mijn vader heen. Post was er met Peter Bonthuis, zijn zaakwaarnemer. Er lag al meteen een contract klaar. Bam! Ik ondertekende het zonder aarzeling. Mijn pa was wat nuchterder, maar ik kan me zijn trotse blik nog goed herinneren in de auto op de terugweg naar huis: zijn zoon Louis junior ging voor de Panasonic ploeg van de grote Peter Post rijden…
Mijn eerste profwedstrijd was de Ronde van Catalonië. Ik reed er met jongens als John Talen, Eric Vanderaerden, Peter Winnen, Eddy Planckaert, Theo de Rooij. Ik wilde mijn naam als aanvallende renner pur sang meteen waarmaken en vertrok. Ik reed 70 kilometer solo en werd pas zes kilometer voor de meet teruggepakt. De volgende etappe komt Sean Kelly naast me rijden. “Goed gedaan jochie”, zei hij lachend. Volgens mij is dat het grootste compliment dat ik in heel mijn wielercarrière ooit heb gehad.’
Louis wachtte ons aan de top van de Galibier op, maar in mijn kinderlijke verwaandheid verbeeldde ik mij alsof hij er alleen voor míj stond. Hij, de ex-prof, die alles had meegemaakt in zijn carrière, verzorgde mij. Zoals mijn vader dat zou doen. Met een droge hotelhanddoek veegde hij mijn gezicht schoon. Ik vergat de aanwezigheid van mijn fietsvrienden. Ik was alleen met Louis die mij troostte, omdat ik de gewoonte heb aan toppen van bergen mijn tranen de vrije loop te laten gaan. Waarom? God mag het weten, maar Louis weet het. Hij heeft koersogen.
‘Van 1988 tot aan 1992 reed ik voor Panasonic. In 1990 mocht ik als knecht mee naar de Giro d’Italia die ik ook uitreed. 1992 was voor mij een topjaar. Ik won achtereenvolgens de GP Impanis, de tweede etappe van de Ronde van Nederland, de Ronde van Keulen en de vijfde etappe van de Ronde van Ierland. Het kon niet op.
Maar ondertussen wachtte het noodlot me thuis geduldig op. Ik kwam terug van de Midi Libre en lag uitgeput op de bank met mijn jongere broertje Ramon. Mijn moeder was er niet. Zij had kantinedienst bij wielervereniging Barrhopoort. Enfin we zitten televisie te kijken, ploft mijn vader ineens in elkaar. Zo maar. Boom van een vent. Ik heb nog getracht hem te reanimeren, maar het was te laat. Hij was gestorven. 52 Jaar. De crematie was enkele dagen voor het NK in Meerssen dat door Tristan Hoffman gewonnen werd.’
Op de Galibier bood Louis me een blikje Cola aan. En een Marsreep. Hij vroeg hoe de klim was geweest. Met zijn ogen. Want Louis zweeg. ‘Een wit tasje volgens mij Louis’, beefde ik. Louis rolde de deur van de bestelbus open en pakte het plastic tasje met arm- en beenstukken, een wintermuts en winterhandschoenen. Zijn ex-collega’s en vrienden Maarten den Bakker, Michael Boogerd en Gert Jakobs waren al lang aan het dalen. Mijn fietsvrienden druppelden één voor één binnen. Het leven was uit hun gezichten gevlucht. Ik trilde. Louis pakte mijn lege blikje aan. Ik boerde. Louis lachte. Zijn ogen glinsterden. Koers.
‘Ik werd niet geselecteerd voor de Tourploeg. Ik kon wel braken van de teleurstelling, maar ik reageerde hetzelfde als bij het mislopen van de Spelen in ’88. Ik besloot de dood van mijn vader te wreken op de fiets. Tijdens de Tour maakte ik evenveel kilometers als de jongens ín de Tour. Ik vertrok iedere dag om 7 uur ’s ochtends en kwam pas uren later thuis. Iedere dag ja. De polders in. Voorne-Putten. Hoeksewaard. Zeeland. West-Brabant. Totaal kapot gefietst. Het was een vlucht. Van alles en iedereen. Op de fiets.
Was het het lot of de hand van God? Geen idee, maar dóór het mislopen van die Tour leerde ik die zomer wel mijn huidige vrouw Daniëla kennen. Zij was bevriend met de vrouw van de eigenaar van een garagebedrijf in Spijkenisse waar ik regelmatig kwam, omdat zij de buren waren van de befaamde framebouwer Herman Braun, inderdaad van Herman Braun Cycling. Nou, dan is één en één twee natuurlijk hahaha.’
Eén en één werd vijf: in 1994 werd zoon Youri geboren, in 1997 Riccardo en in 2002 Kay. Drie jongens.
‘Ik praat niet veel over de koers met mijn jongens. Ze vragen er ook niet veel naar. Natuurlijk ben ik trots op mijn carrière, ook al heb ik er volgens sommigen niet alles uitgehaald. Het zij zo.’
Woendagavond 26 september 2016, Hôtel de l’Europe, Saint-Jean De Maurienne. Het groepje ex-coureurs had zich afgezonderd terwijl wij, het groepje Vrije Leuters, dronken werden. Duizenden filosofen bogen zich eeuwenlang over het raadsel van de vrije wil. Zou die bestaan of niet? Wij Vrije Leuters aanvaarden een dergelijke kwestie vooral schouderophalend. We zetten hem gewoon op een zuipen.
Ex-profrenner John den Braber had ex-profrenners Maarten den Bakker en Michael Boogerd zo-even geïnterviewd. Daarna zetten zij zich aan een apart tafeltje met olienootjes, wijn en bier. Profrenster Chantal Blaak vervoegde zich bij hen. Met Gert Jakobs. Er werd volop gelachen. Cracks die duizenden kilometers op de fiets met elkaar deelden.
Ook Louis zat aan hun tafeltje. In al zijn bescheidenheid. Hij lachte. Genoot.
Ik was dronken en associeerde Louis de Koning die avond met Koning Lowietje, de olijke oerang-oetan uit Jungleboek. Lowietje was op zoek naar vuur, Louis is op zoek de koers. De metafoor die ik in beschonken toestand had bedacht vond ik geniaal. De melodie kreeg ik die avond niet meer uit m’n kop.
“Ooh ik ben koning louis oh
Ik tel als aap voor twee
Maar nou aan de top wil ik hogerop
En dat valt heus nie mee”
Als Louis nu praat over de prominentenkoersen waaraan hij de laatste tijd weer deelneemt, begint hij te glimlachen en vult traanvocht zijn oogkassen die geen ruitenwissers kennen. Het is een erfzonde van het voltallige wielerpeloton dat deze Koning geen blijvend plaatsje werd verschaft in het wielerwereldje.
Hij heeft het vuur van de koers gemist. Hij heeft er recht op.
‘Van ’93 tot ’94 heb ik voor de WordPerfect ploeg van Jan Raas gereden. Post was best teleurgesteld ja, maar ik was beroepsrenner en koos voor de muntjes. Ik mocht mijn salaris zelf invullen van Raas. Achteraf had ik er spijt van. Ik heb ontiegelijk veel respect voor de renner Raas. Zo bikkelhard, zo beslissend, zo charismatisch worden ze niet meer gemaakt. Maar als ploegleider had ik meer band met Post.
Ik kreeg geen contractverlenging bij Raas. Terecht ja. Ik reed niet goed. Punt uit. Ik was 26 jaar. De ploeg van Raas ging uit als een nachtkaars. Net als mijn profcarrière.
‘Natuurlijk bleef ik fietsen. Ik kwam te rijden voor de Erotic Discountcenters Ploeg. Tom Cordes reed er ook nog een blauwe maandag voor hahaha. In de zomer fietsen voor die ploeg, in de wintermaanden werkte ik in hun sexshops in Amsterdam en Hilversum. Van alles meegemaakt. Je komt er iedereen tegen, nee ik noem geen namen hahaha.’
In december 2016 meldde ik mij in Moordrecht bij Team Roompot Oranje Peloton. In mijn rechterhand hield ik mijn ultralichte carbonwiel waarop een 11 Speed Shimano Cassette Ultegra CS-6800 gemonteerd moest worden. Sinds 2015 ben ik de trotse eigenaar van de Isaac Elements SL racefiets die van wielerprof Wesley Kreder is geweest. ‘Kom maar effe langs, zet Louis hem er effe op voor je’, had Lars van 36Cycling gezegd.
Ik houd van fietsen, van hard en diep fietsen, maar ik kan nog geen band plakken, geen wiel verwisselen, geen zadel verzetten, geen stuurlint vervangen, geen versnelling herkennen, geen ketting reinigen, laat staan dat ik een nieuwe cassette kan monteren. Michael Zijlaard reageerde ooit diep ontgoocheld toen ik mij bij hem meldde met mijn ernstig vervuilde fiets. “BEHANDEL JIJ JE VROUW VERREDOMME OOK ZO?”, vroeg hij in hoofdletters om me daarna haarfijn uit te leggen hoe je je fiets dient te onderhouden.
Met de vreedzame ogen van Jezus nam Louis het achterwiel van mij over om zich twee minuten later alweer bij me te melden mét de gemonteerde cassette op mijn achterwiel. Zo’n kwarweitje kost mij twee maanden en mijn huwelijk.
‘In 1996 ging ik voor de Giantploeg fietsen. Een beetje als semi-prof. Je kreeg wat onkostenvergoeding en dergelijke. En ik begon weer te winnen. De ene na de andere koers, echt waar! Die goede prestaties betekenden mijn comeback in het profpeloton. Ik tekende een contract voor de TVM ploeg van Cees Priem. Ik werd er herenigd met regiogenoot Maarten den Bakker en generatiegenoten Leon van Bon, Tristan Hofman, Bart Voskamp, Servais Knaven en Peter van Petegem.
Een groot succes werd het niet. In het voorjaar kreeg ik een darminfectie. Kortom: het hele voorseizoen naar de kloten. In 1997 ben ik definitief gestopt. Ik kwam waarschijnlijk te kort. Het wielrennen was die jaren natuurlijk enorm veranderd. Ik werd voorbij gesneld door gassies die ik een paar jaar daarvoor nog mijn kont liet zien.
Doping werd mij nooit expliciet aangeboden nee, misschien omdat ik niet goed genoeg werd bevonden? Geen idee. Had men dat wel gedaan, was de kans aanwezig dat ik ook zou gebruiken. Ik ben niet Roomser dan de Paus. Maar ik weiger mijn ex-collega’s die wél gebruikten te veroordelen, te verketteren, noch zal ik ze ooit met naam en toenaam noemen. Nooit. Ik ben geen matennaaier. Collega’s en vrienden verlink je niet.
Ik heb bij mijn weten nooit iets geslikt. Misschien is dat de reden geweest dat ik geen veel-winnaar ben geweest? Geen idee. Ik heb altijd het volste vertrouwen gehad in de ploegartsen. Als zij zeiden dat een B-preparaat onschuldig was, alleen was bedoeld voor mijn herstel, dan geloofde ik dat. Ik heb teveel liefde voor de koers gehad om aan hun intenties te twijfelen. Ik kwam gewoon niet meer mee. Het was over. Klaar. Sans rancune.’
Zou er niet eens een boek moeten worden geschreven over het lot van ‘schone’ renners zoals Matthé Pronk, Eddy Bouwmans en Louis de Koning? Zou zo’n boek verkocht worden of zijn we met zijn allen te verzot op sensatie? Een boek zonder naalden, hoeren, bloedspetters, geheime koeriers, rondemissen, podia en medailles? Een boek als ode aan de stille krachten in het peloton? Over de niet-winnaars?
‘Na mijn fietscarrière heb ik jarenlang een fietsenzaak in Zuidland gehad. In 2011 verkocht ik die toko en ben ik op de bloemenveiling gaan werken. Iedere dag om 5 uur mijn mandje uit. Ondertussen was ik ook aan het hardlopen geslagen want ik móest wat doen. Mijn lichaam vroeg erom. Ook letterlijk ja, want ik begon aardig aan te maat te raken. Ik heb inmiddels vier keer de Rotterdam Marathon voltooid. Mijn toptijd ligt op 2 uur 51. In april dit jaar ga ik hem voor de vijfde keer lopen.
Door mijn contacten in de hardloopsport nam ik een hardloopwinkel over in Spijkenisse en Hellevoetsluis. Daar ben ik intussen uitgestapt. Ik ben nu weer terug in het wielerwereldje waarin ik thuis hoor, met mijn eigen bedrijf. Het heet Italian Cycling Passion. Ik ben agent van twee Italiaanse fietsmerken: CBT Italia en Elios Bikes. Ik reis het hele land door om deze prachtfietsen onder te brengen in de Nederlandse fietsenzaken. Ik stond laatst nog met een mooie stand op Bike Motion. De response was heel goed, ik heb er veel vertrouwen in!
Het sluit natuurlijk perfect aan bij mijn liefde voor Italië. Het blijft mijn favoriete land bij uitstek waar ik ook zo graag koerste. Het eten, de passie, de kleding, de klasse. Alles klopt gewoon. Bij mij dan ook geen Shimano, nee nee. Campa! Campagnolo ja, en niets anders!’
Koning Louis. De zwijgzame knecht die nooit zijn mond open deed en zich verbaast over de mondigheid van de renners anno nu. Maar de tijden zijn veranderd. Eenlettergrepige ploegleiders als Post, Raas en Priem worden niet meer gemaakt. Ook introverte knechten als Louis de Koning zijn een bedreigde diersoort geworden. Mannen die niet exploderen, maar van nature imploderen. Mannen die terugkijken op hun carrière met een trotse en dankbare glimlach, ondanks het gemis van deelname aan de Olympische Spelen en het rijden van de Tour de France. Hij had ooit een supportersvereniging, koerste over toppen van bergen en reed dwarsdoor de plassen van het tranendal.
Zijn gelaat is getekend. Klappen van de zweep, windje tegen, geploeter in de marge om altijd weer boven te drijven. Wielrennen is de sport van het grote lijden en het vaakst verliezen. Hart en hoofd moeten van gewapend beton zijn om daartegen bestand te zijn.
De bescheiden Louis boogt op een schoon geweten met glinsterende ogen. Ogen waarin de Koers weerspiegelt.
‘Bij de Ronde van Katendrecht van 2016 liep ik Michael Zijlaard tegen het lijf. Hij vroeg me of ik geen trek had in een baantje als mecanicien bij zijn Team Roompot Oranje Peloton. Natuurlijk heb ik dat als geschenk uit de hemel met beide handen aangegrepen. Pas toen merkte ik hoezeer ik het wereldje heb gemist. Man man man. Het is mijn wereld, zie je. Onze wereld. De wereld van de koers.’
Men zegt dat sporten over winnen gaat. Over de eindstreep. De palmares. Het is onzin, als Feyenoordfan weet ik daar alles van. Sporten is de meest intieme aubade aan het leven. Een naaktere omarming van de werkelijkheid is er niet. Het heeft niets met medailles te maken.
Het fenomeen winnen is een overgewaardeerd cliché, een waanidee, een leeg utopisch verlangen voor de dommen onder ons. De dommen die zich altijd zullen willen identificeren met een winnaar, wie dat is maakt niet uit. Als de winnaar van zijn voetstuk valt, zoekt de domme een nieuwe winnaar. De winnaar is altijd vervangbaar. De verhevenheid van het podium ervaar ik als een regelrechte belediging van de nummers 87, 113 en 151 waarnaar mijn hart uitgaat.
Alex Roeka schreef een schitterend lied over de schoonheid van de anonimiteit. Over alle Louis de Koningen van het wielerpeloton.
‘Het was 1 juli 2001. Er werd hard gekoerst op dat NK. Heel hard. Het peloton werd dunner en dunner. Ik had superbenen die dag. En moet je nagaan, die avond ervoor had ik nog een feestje gehad. Verjaardag van ploegleider Cor Roskam. Nog aan de wijn gezeten en zo. Goed. Laatste ronde. Ik kom eigenlijk verkeerd uit die bocht. Links. De rest van de groep zat rechts. Ik op die nieuwe fiets die ik helemaal niet kende. Een titanium fiets, van Van Nicholas. “Probeer hem eens”, had Roskam gezegd, één dag voor de koers… Ik heb meteen de Shimano eraf gehaald en Campa erop gemonteerd…
Goed, ik lig dus links in koers, leg hem op de 11 en trek vol door. Jans Koerts won, Rudi Kemna tweede, en ik, Louis de Koning wordt derde, als enige eliterijder zonder contract. Boogerd werd dat NK trouwens vierde. Achter mij hahaha.’
***
Dagen later.
Ping. Een appje. Van Koning Louis. “Hey Marco! Na de Rotterdam Marathon in april, zullen we dan eens samen gaan fietsen?”
“Graag”, app ik, zo trots als een aap, terug, “een eer!”
Want zeg nou zelf, hoe vaak krijg je de kans op met een Koning te fietsen?
***
De foto’s zijn uit de privé collectie van Louis, waarvoor dank. Dank aan Louis voor het vertrouwen.
***
Dit verhaal verscheen al eerder op het blog www.spookrijden.nu
- De Koersogen van Koning Louis - 22/02/2017
- Vrije leuters (bergafwaarts bergop) - 10/10/2016
- Het verhaal van Isaac (mijn racefiets) - 18/08/2016