Er zijn dus mensen die een hekel aan hem hebben, ontdekte ik gisteren. Mensen die hem heel stom vinden. Een aansteller. Zo’n gast die zijn ploegmaten niet helpt als het erop aan komt. Een doodsaaie laboratoriumrenner met een drankprobleem, en dat laatste is ook maar kinderachtig gedoe*.
Zeg! Zei ik toen ik dit las. Zeg! We hebben het hier over Bradley Wiggins! Sir. Bradley. Wiggins. Die met de bakkebaarden, de baard en de tatoeages. Rossig haar, bleek huidje, liefhebber van Belgisch bier – de man heeft bijna alles mee. In vorige wielerlevens tekende hij al voor Olympisch goud en een gele trui op de Champs Elysees en gisteren voegde hij daar dus het werelduurrecord aan toe. Ik weet niet of u heeft zitten kijken, maar ik wel. Het was een raar uur, kan ik u vertellen. Een prachtige wielerbaan in Londen, met zesduizend gillende fans op de tribunes rond het houten plankier. Op het middenterrein begeleiders, sponsors en een plukje familie. En op de baan zelf dus Bradley Wiggins die zich tussen twee dunne lijntjes bewoog: een rode aan zijn rechterkant, een zwarte aan zijn linkerkant. Net voor iedere bocht dook hij een miniem stukje naar boven, in de bocht een klein stukje naar beneden – volgens de commentator had dat alles te maken met de helling van de baan en de snelheid die je wint als je daar gebruik van maakt. Ik begreep niet precies wat hij bedoelde, maar goed, de exacte wetenschap is nooit mijn sterkste kant geweest. Ik zag dus gewoon een renner die zich tussen die twee lijnen bewoog. Die een complete wielerbaan tot zijn beschikking had, maar daar slechts een fractie van gebruikte; bewustzijnsvernauwing op twee wielen. De benen van Bradley maalden maar door, als de perfect afgestelde armen van een jaknikker op een kaal olieveld.
En rond gaat het, en rond. Het publiek doet een wave. Langs de kant staat een coach met een bordje te wapperen. En rond. En rond. Rond. Rond. Rond. Niets beweegt. Alleen die benen. En het hoofd, dat beweegt ook, maar dat ziet niemand. Daar draaien de dromen en angsten hun eigen rondjes. Angsten die hij van zich af moet schudden om ze een ronde later weer tegen te komen omdat angsten nu eenmaal de neiging hebben om dat te doen, terugkeren, zonder dat je daar zelf ook maar iets voor hoeft te doen. Dromen zijn wat dat betreft heel anders, die veranderen gewoon van vorm en blijven je steeds een stukje voor, zo lang je maar in beweging blijft. Voor dromen moet je werken, anders kom je niet vooruit.
Bradley Wiggins draait zijn rondes. Houdt de ideale lijn en is één met het hout waarop hij rijdt, de fiets waarop hij zit. De pure schoonheid verhult de verbeten eenzaamheid, daar in dat Londense stadion waarin zesduizend fans steeds harder beginnen te schreeuwen. Ronde na ronde na ronde na ronde, naar het einde van dit ene uur uit het leven van Sir Bradley Wiggins. De volgende droom klopt al aan de deur. Maar eerst zal hij wegzakken in de zachte romige armen van mevrouw Wiggins, de vrouw die de angsten op afstand houdt. Dromen kan hij zelf wel, deze ‘laboratoriumrenner’.
* met dank aan Marit de Roij!
- Het pontje van Amerongen - 09/05/2016
- Kampioenenzweet, kampioenenoren - 05/02/2016
- Een rondje met Joop - 03/12/2015