Marco PantaniDe dans wordt gedanst op de flanken van de Montecampione, de kampioenenberg. Het is 4 juni 1998, nog een paar dagen en dan zal het peloton vanuit Lugano naar Milaan rijden en zit de Giro d’Italia erop.

Marco Pantani rijdt in het roze, maar hij is bezig de wedstrijd te verliezen. De man in zijn wiel, Tonkov, gaat hem in de tijdrit van overmorgen van het hoogste schavotje duwen.

Hier, op de Montecampione, ligt Marco’s laatste kans. Hij moet Tonkov op afstand rijden.
Hij moet ervan af, anders is het allemaal voor niets geweest.
Gebroederlijk klimmen ze naast elkaar omhoog.
De Piraat en De Tsaar.

De een danst, de ander wringt zich naar boven. Af en toe kijkt Pantani achter zich, op zoek naar het draadje waarmee Tonkov z’n fiets aan Marco’s achterwiel heeft vastgehaakt.

Nog even en dan is er de top.
Tot…

‘Attenzione! Attenzione! Attenzione!’ De stem van RAI-commentator Adriano de Zan stuitert van opwinding.
‘Grande Marco!’
Daar gaat Marco. Hij heeft het draadje doorgeknipt.

En harder, steeds harder gaat hij. De ader bij zijn slaap kronkelt als een regenworm op het kale hoofd. Het gezicht wordt oranje, rood en tenslotte paars.

Aan de finish spreidt hij de armen, zodat de Giro-zege zo in zijn omhelzing kan vliegen.
‘Un tappa in-di-men-ti-ca-bi-le…’ zucht Adriano de Zan.
Pantani wint de Giro, zoals hij twee maanden later de Tour zal winnen.

Over vier jaar en een handvol maanden zal hij inchecken in Hotel le Rose, op doorreis naar de eeuwigheid. Gelukkig dat niemand zich daar op die zonnige vierde juni nog niets bij kan voorstellen.

Frank Heinen