Tiel, 13 maart 2022. “Gelukkig hebben we genoeg”, zegt de vrouw achter de inschrijftafel lachend. Vijf minuten voor de start kom ik hollend de kantine in. Tijdens het warmdraaien schoot mijn rugnummer los. Ik gris een paar veiligheidsspelden uit het bakje, trek mijn wielershirt uit en speld gehaast mijn nummer weer vast.
Net op tijd neem ik plaats bij de start. De voorbereiding voor mijn tweede koers ooit kon beter, maar nu moet ik focussen op de wedstrijd. In mijn vorige koers verspilde ik te veel energie met op kop rijden, in kansloze ontsnappingen meegaan en een te groot gat willen dichtrijden. Mijn missie voor vandaag: de logica in het peloton ontdekken en zo efficiënt mogelijk meefietsen.
Terwijl we met veertig kilometer per uur over de baan schieten, analyseer ik de situatie. Door het bochtige parkoers trekt het peloton als een harmonica over het asfalt. Dan weer is het een langgerekt lint, dan weer een compact geheel. Ik probeer niks te forceren en vooral goed te kijken.
Als ik halverwege eens achterom kijk, tref ik een lege weg aan. Wat krijgen we nou? In de verte zie ik de kop van het peloton een behoorlijk eind bij me vandaan. Na elke bocht moet ik flink aanzetten om aan te klampen. Dit gaat niet goed, ik moet naar voren.
Ik speur naar het juiste moment. In de bochten zie ik ruimte, maar een renner in een Bianchi-trui rijdt voortdurend in de weg en laat flinke gaten vallen. Op een recht stuk lukt het me met een aantal ferme trappen door de wind naar voren te boren. Dan duikt de Bianchi-trui duikt ineens weer voor me op. Ik rijd alweer achteraan. Ik snap er niks van.
Ik trek mijn shirt strak en een veiligheidsspeld vliegt los. Mijn rugnummer fladdert in de wind. Met één hand probeer ik het weer vast te spelden, maar het lukt niet. Fietsen kan ik al niet en een rugnummer opspelden is blijkbaar ook te moeilijk. Chagrijnig fiets ik verder.
Tevergeefs probeer ik op te schuiven in het peloton. Maar elke keer als ik een paar ingehaald heb, rijden diezelfde renners even later weer voor me. Hoe kan dit? Ik hijg en mijn benen doen pijn. Wielrennen is sterven en schaken tegelijk – al zakken schaakstukken niet automatisch terug.
Met pijn en moeite kruip ik naar voren, maar zak zonder dat ik het door heb steeds weer naar achteren. Logica is ver te zoeken. De bel gaat. Nog één ronde. Maar opschuiven lukt niet meer. Ik wapper achter het peloton over de meet, zoals mijn rugnummer in de wind.