Het leek er lange tijd niet op dat het zou gaan regenen.
Bij het grotendeels drooggevallen stuwmeer van Bilancino lag iedereen onder de gehuurde parasols van het Bahia Cafè op een bijzonder bedrijvige manier niks te doen. De wolken waren niet veel meer dan een paar onbeweeglijke, lichte vlekjes, net groot genoeg om voor een kort moment een schaduw over de brandende zon te leggen.
Terwijl ik langsreed kon ik ze van bovenaf zien liggen op hun lappendeken van strandlakens. De meeste fietsers die zich voor vandaag hadden voorgenomen om een ritje te gaan maken waren uren geleden al teruggekeerd en vulden nu het vochtverlies aan bij het barretje. ‘Je moet goed drinken met dit weer’, zou mijn moeder hebben gezegd wanneer we tijdens onze zomerse fietstrektochten door Zuid-Europa een pauze hadden ingelast, om dan bij wijze van uitzondering eens een flinke zak chips voor ons open te trekken. ‘En genoeg zout eten.’ Ik was als kind dol op die vakanties.
Langzaam waren de stapelwolken tussen de heuvels van de Apennijnen geschoven, hun tempo traag als het mijne onderweg naar de Duitse oorlogsbegraafplaats bij de Passo della Futa. Gisteravond was er daarboven nog een theatervoorstelling. Tweehonderd bezoekers zagen vanaf hun klapstoelen boven het veld met de herdenkingstegels een uitvoering van Julio Cortázars’ Il Minotauro. Italiaanse echtparen uit de omliggende dorpen waren in hun 4×4 Fiat Panda’s over de bochtige wegen omhoog gereden, zoals ze elke avond in augustus doen. Morgen naar het Festa della Birra en overmorgen naar het Sagra della Polenta in Traversa, een van de vele schransfeesten die de dorpscomités hier organiseren. Bestelling doorgeven aan de vrijwilligers achter hun geïmproviseerde kassa, plaatsnemen aan lange, houten tafels in de feesttent en onbeperkt gegrild vlees en polenta eten van wegwerpborden met scroppino´s uit plastic flutes toe terwijl de Toto-coverband speelt. De aanplakbiljetten voor de feesten hangen al weken langs de hele route over de passi tussen Florence en Bologna. ’s Avonds, als de motorrijders zijn uitgeraasd, stijgen de klanken van Hold the line en Pamela op tot boven bij de rotonde en zakken de bezoekers lam als straalkachels in hun botsautootjes terug naar beneden.

Gastone Nencini trainde op de wegen waarover ik nu fiets. Nencini uit Barberino de Mugello, groot coureur uit de kleine plaats beneden aan het stuwmeer. Mijn zoon ontdekte Gastone eergisteren vanaf de achterbank van onze huurauto toen we de rotonde voor het eerst opdraaiden. Een gietijzeren coureur ingemetseld in een stenen wand, als eerbetoon van de inwoners van Barberino aan de winnaar van de Tour de France en de Giro d’Italia. Hij was een matig kunstschilder, een uitstekende renner en een geweldige roker. In 1980 rookte hij zijn laatste, vijftig jaar was hij toen. Nog voor hij zijn peuk had uitgedrukt hadden ze al een race naar hem vernoemd en werd de plaatselijke beeldenmaker aan het werk gezet. Tot 1998 organiseerden ze nog een klimtijdrit vanuit Barberino precies tot aan deze plek bij de rotonde. Een erelijst vol kampioenen met Davide Rebellin als laatste winnaar en nadien nog een handvol passages van de Giro d’Italia. Ik zou voor minder aan een klimsegment in de brandende middagzon zijn begonnen.

Het is hier precies als op de Route des Crêtes in de Vogezen, het hooggelegen snoer van bekende cols waarover de Franse troepen zich verplaatsten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Mooi asfalt in flauwe bochten dat ik met lichte tegenzin moet delen met de mannen en vrouwen op hun luidruchtige Ducati´s. Ze rijden hier allemaal ver over het randje van het ongewisse. Ik zag er gisteren een die werd afgevoerd, een verzameling gebroken botten in een leren pak met verstevigde kniestukken die ze met een paar man moesten overtillen vanuit de ambulance. Nog een geluk dat het ongeval vlakbij een schapenweide plaatsvond. Kon de helikopter er tenminste nog makkelijk bij.
Tegenover het beeld stap ik van de fiets en pak mijn telefoon uit een hersluitbaar boterhamzakje. Het is half vijf ’s-middags, ik zie dat de klim van 15 kilometer 48 minuten duurde. Ik maak een foto van Gastone.

FLITS!

Er dreunt een doffe, langgerekte knal over de pas. Een geluid dat klinkt alsof iemand tijdens de soundcheck in een lege concertzaal per ongeluk een microfoon op vol volume uit zijn handen laat vallen. De wolken openen het vuur zonder waarschuwing en ik sta op een hoge open plek onder de enige metalen lichtmast van de rotonde. Regendruppels storten neer als de eerste straal uit een net opengedraaide tuinslang. Voor een seconde of drie sputterend, dan ineens met volle kracht. De laatste kilometer naar de camping is bergop langs de begraafplaats en ik wil zo kort mogelijk een rijdende bliksemafleider zijn. Instinctief draai ik een andere weg in. Een route naar beneden, weg van de rotonde. Opeens is alles donker.

Daar is Gastone, Il Leone di Mugello, met zijn gitzwarte, borstelige haar. Ik herken hem onmiddellijk, ook al is hij niet groter dan een uitgeknipt stukje krantenpapier. Hij rookt een sigaret en draagt net als ik een korte wielerbroek en een bezweet truitje met korte mouwen. De zijne is van wol. Van die van mij vallen dikke druppels op de plavuizen vloer. Ik sta in de deuropening van een bar en blijk een flink deel van de stortbui te hebben binnengebracht. Achter mij, onder de terrasluifels, probeert een groep wandelaars hun rugzakken een droge plek te geven. Koplampen van passerende auto’s priemen door de striemende regen.

‘Vittorio! Vieni per favore!’
Terwijl hij me een warm espressokopje in mijn natte wielerhandschoen drukt, roept de barman iets richting de keuken. Een vitale man van een jaar of tachtig komt de bar binnen. Hij lacht, zet zijn bril af en loopt op me af. Woorden in wielertaal vullen de barruimte, die toch al zo volgepakt is met koers, terwijl het onweer de muren doet trillen. Waar ik maar kijk, overal dansen de portretten van Gastone Nencini aan hun haakjes. De kampioen van Barberino staat telkens naast een voor mij onbekende renner. Ik voel dat ik mijn helm nog op heb.
Een kok met een brede borstelsnor en een hoge, witte muts sloft naar de keuken met een stapel houtblokken onder zijn arm. In het voorbijgaan roept hij vrolijk dat hij een foto van ons zal maken. Het plastic zakje gaat weer open. De oude man zet zijn bril weer op.
Opeens herken ik het gezicht van de vriendelijk lachende vent naast me. Daar verschijnt hij, op een van de foto’s naast Gastone. En daar ook. Hij is hooguit dertig jaar en draagt truien met daarop in zwarte letters IGNIS, LEGNANO en ITALIA. Vittorio Poletti, super gregario.
Op mijn telefoon verschijnt een berichtje dat mijn vrouw net stuurde. Terwijl de donkere wolken verder drijven en een eerste zonnestraal door de regendruppels schijnt, stuur ik haar de foto die net van me genomen is. Ik zie dat ik mijn helm kennelijk toch heb afgezet.

Als ik naar buiten loop om weer op mijn fiets te stappen, passeer ik een prikbord met daarop ontelbare foto’s van wielrenners in de deuropening van Bar Ristorante Albergo della Futa. Vittorio staat er op alle foto’s naast. Veel van de renners hebben een espressokopje in hun vrije hand.
In de restaurantzaal naast de bar schuifelt hij intussen alweer behendig tussen de tafeltjes. Vlak na de top van de Passo della Futa reikt Vittorio Poletti nog maar eens een fles water uit.
Je moet goed drinken met dit weer.

Bar Albergo Ristorante Passo della Futa ligt aan de Via Traversa Futa, 1492 – 50033Firenzuola en is het hele jaar door geopend.

 

 

 

 

 

 

Martijn Sargentini