roubaixParijs-Roubaix. Als zelfs Sir Bradley zijn zinnen heeft gezet op dit monument, dan weet je dat dit eigenlijk de enige wedstrijd is waar het er echt om gaat zonder dat je er een jaar lang een passende trui bij krijgt.

Jongens waren we. Studenten en dus zonder geld maar met een grote liefde voor de koers. We studeerden in Amsterdam, de ouders van Peter woonden in Neer (geen boom zo hoog als een Lindeboom) en dus fietsten we naar Limburg. Ongetraind. Dat was best ver.

Ik op mijn stalen Batavus Sprint die ik drie jaar daarvoor in de afdaling van de Tourmalet in puin had gereden in de eerste tunnel na La Mongie. Iets met schuilende koeien en hun productie, 17 jaar en Pedro Delgado die met zijn neus op zijn voorwiel afdaalde. Maar dan zonder fietstassen achterop. Slechts drie dagen ziekenhuis in Bagnères de Bigorre.

Daar ontbrandde mijn liefde en vooral het respect voor de koers. Ik ging die domme dingen niet meer doen. Peter had, als klasgenoot van Frans Maassen, Frankrijk al vanuit Neer op de fiets bevochten. Ik slechts, watje, met de toen zo vernieuwende fietsbussen. Maar de liefde voor de koers zat er in geramd.

De stoere verhalen op sociëteit SSRA schiepen een band. Zodanig dat we, vrouwen en in mijn geval vroegtijdige kinderen daargelaten, vanaf 1989 elk jaar een klassieker bezochten. Eerst dus ongetraind naar de AGR. Nog steeds de enige klassieker die je beter met een fiets dan met een auto kunt bezoeken. Geen geld, dus camping Vinkenhof aan de voet van de Keutenberg. We deden het maatschappelijk steeds beter. Vooral Peter. Dus na AGR en kamperen werd het het openingsweekend met hotel in Geraardsbergen en te vroeg bier op de renbaan in Kuurne. Na een paar jaar volgde LBL, in het nogal ongezellige Vielsalm, waar Bert Wagendorp volgens mij toen ook zat, vervolgens hotelletje op de Kluisberg bij De Ronde (ze fietsten onder ons balkon door; verder niets gezien en de kater van de KSA Ruinen dreunde ook nog even door), maar het jaar daarop kwam het echte inzicht: Parijs-Roubaix!

Los van mijn pas later ontwikkelde fascinatie voor WO1, u kunt daar op deze site over lezen, stal deze koers vanaf moment nul onze harten. Cambrai en hotel Le Mouton Blanc bleek een prima uitvalsbasis en de lonkende ober voorzag ons van goede uitgaanstips. Een traditie werd geboren. Al vele jaren gaan Peter en ik naar Paris-Roubaix. Het Witte Schaap werd ondanks de ober ingeruild voor Hotel Beatus (heeeel vroeg reserveren, shirt van Contador aan de muur vanwege de Tour toen, toptent!) of het boeiende Douai, maar het verloop van de zondag is steeds hetzelfde. Alleen het weer verandert. Eigenlijk maakt dat niet uit. Ik koester een zelfgenomen foto van Leon van Bon in het rood-wit-blauw waarin alleen het rood van de binnenkant van zijn lippen herkenbaar is. Toch is het meestal prachtig weer. Stoffig wordt het dan al snel. In het meest onwaarschijnlijke landschap van dit deel van de beschaafde wereld, zie je op 10 kilometer een soort stampede met een helikopter erboven langzaam je kant op komen. Hier kun je meemaken dat je in Café des Sports in Verchain-Maugré (ook dit jaar in de Tour; 160 zielen) opgewarmde koffie krijgt, terwijl de ster van La Gazzetta dello Sport met een oogverblindende vlam een lunch met Bourgogne eist; hij kreeg een fles met 5 sterren om de literhals. En een tosti.

Een prachtkoers.

Maar.

Ondanks het geweldige verhaal van Rik Vanwalleghem in De Muur van maart 2015 is het géén Vlaamse koers. En daarin is een ontwikkeling zichtbaar. Ik neem Rik niets kwalijk, maar er zijn veel Vlamingen die denken dat Rik gelijk heeft en die niet lijken te weten dat ze in een ander land zijn. En zich daardoor net even iets anders gedragen dan bij De Ronde. Wij dikke nekken staan er niet goed op in Vlaanderen. Dat heeft een historische reden, denk ik. Maar drie dingen waar ik als Vlaamsminded mens en koersfreak in Noord-Frankrijk van baal:

  1. They own the place. 90% van het publiek is Vlaams. De favorieten zijn ook Vlaams. Wellicht is het parcours ook Vlaams. Maar je bent te gast en het ís geen Vlaanderen. Coureurs een Vlaamse Leeuw in de derailleur steken?
  2. Ik was in het Vélodrome toen het stadion zag dat Tommeke met een meer dan 100 jaar oude wielerwet werd geconfronteerd. Er kwam een trein langs. Zelden zo veel mooi Vlaams gevloek gehoord. Maar dan dingen slopen? Het is geen voetbal.
  3. De grootste plaag zijn de busjes met de koelboxen achterin. Die betaald hun gasten rondrijden. Het worden er steeds meer. Ook u bent, net als ik, te gast in een ander land. Ooit stond ik in hun ogen verkeerd bij Wassignies. Hij nam het veld. En reed zijn carterpan er onderuit.

Er is geen beter wielerpubliek, kundiger en meer enthousiast dan Vlamingen. Heb ze overal gezien. Liever niet in Noord-Frankrijk.

Nico Oudhof