De Muur 40In maart is het altijd zo ver. Ieder jaar. Dan komen ze langs, de wielerjournalisten, liefst van boven de Moerdijk. Waar die ligt, weet in Vlaanderen niemand. Bestaat die wel?

De eerste vraag is steeds dezelfde: ‘Die Ronde-gekte bij jullie, leg eens uit!’

Ik haal dan mijn schouders op, zeg aanvankelijk dat ik het ook niet zo goed weet. Ik rakel mijn intussen overleden schoonmoeder op. Absoluut wieleronkundig. Zij kende het verschil niet tussen het voor- en achterwiel van een fiets. Maar op die zondagnamiddag in april verdween ze steevast in wat ze de hoogkamer noemde, drie trapjes op, om zich te nestelen in haar gebloemde sofa, van waaruit ze naar de beelden van de Ronde keek.

‘Ik weet ook niet wat haar zo fascineerde in die wedstrijd,’ meesmuil ik dan. ‘Dat had ze ook met Parijs-Roubaix en de bergritten in de Tour. Niet weg te slaan uit die fauteuil.’

Ooit, toen ik in de Germaanse filologie zat, had de Nederlandse professor en syntaxispriester P.C. Paardekoper mij duidelijk gemaakt dat wat wij Vlamingen een zetel noemden, eigenlijk een fauteuil was.

Er wordt aangedrongen: er is toch iets heel, heel speciaals aan die Ronde. ‘Dat feest, dat enthousiasme hier. Jullie hebben er zelfs een museum rond gebouwd.’

‘Een bezoekerscentrum,’ corrigeer ik dan telkens. ‘Met als kloppend hart de brasserie hier, mijn feitelijk bureau’ (lachje). En, nippend aan mijn schoorsteenglas Flandrienbier, haal ik het cliché uit de kast waar ik soms mee wegkom. ‘Kijk, in Vlaanderen is wielersport een religie. En de Ronde is daarvan de hoogmis.’

Juist, ja. Maar waarom is de Rónde die hoogmis. En niet pakweg de E3-Prijs?

Een wedstrijd genoemd naar een autosnelweg die een hoogmis wordt? Kom nou. Al zeg ik in werkelijkheid: Komaan. Wij kennen het woordje ‘nou’ niet.

In de Hollandse blikken zie ik de ontgoocheling zwemmen. Er moet toch íets zijn, iets historisch, sociologisch, iets uhm… esoterisch, zoals een bevlogen wielerscribent ooit suggereerde. Ik kijk dan naar buiten om te zien hoe de opwarming van het klimaat de toekomst van het typische Rondeweer bedreigt. ‘Nog een bidon Flandrien?’ vraag ik, in de hoop dat die inspiratie brengen zal.

Scrupules beginnen te knagen. Ik ben katholiek opgevoed. Voldoen aan de verwachtingen die de mensen – vooral je ouders, bleek later – in je stellen: dat werd er behoorlijk ingeramd. Die reflex zet in mijn hersenen een graafmechanisme in gang dat de meest onwaarschijnlijke verklaringen voor het Ronde-fenomeen aan de oppervlakte brengt.

‘Het zit in onze genen,’ begin ik voorzichtig. ‘Dat gaat van vader op zoon, al generaties lang. Koers was er altijd, overal. De paplepel, weet je wel.’

Weet je wel: gebruik ik graag bij interviews met Nederlanders. Creëert verbondenheid, het cement van de koers.

Ik gooi er binnen die context dan graag een belegen citaat tegenaan. Doet het altijd, zo’n sepiazin, al was het maar omwille van het barokke taalgebruik. (Nederlanders associëren Vlamingen graag met b-woorden: bier, bourgondisch, bolle buiken, bucolisch, al hebben sommigen met dat laatste woord wat moeite.)

Vandaag heb ik een woordenstreepje van gewezen journalist Jaak Veltman in petto: ‘De versmelting van tweewieler en streekbewoner is in de loop der jaren zoo hecht geworden dat men thans waarlijk niet meer precies kan bepalen of de fiets als sportinstrument voor den Vlaming bestaat, dan wel de Vlaming voor de fiets.’

Ik kom nu behoorlijk onder stoom en gooi de onvermijdelijke Karel Van Wijnendaele op het vuur. De Wielerpionier des Vaderlands. De Grote Wegbereider der Vlaamsche Wielerkaravanen. ‘De Ronde van Vlaanderen is een symboliek sportbeeld van Vlaamse herwording en Vlaamse rasfierheid.’ Koarle! Kan iemand het beter verwoorden? Jawel, de koers heeft het Vlaamse sportvolk finaal in de vaart der volkeren gedropt. Dat Van Wijnendaele in de eerste plaats een geheide zakenman was die in 1913 met zijn Ronde vooral zijn kakelverse gazet Sportwereld aan de man wilde brengen, vertel ik er meestal niet bij. Romantiek die wortel heeft geschoten in onze Vlaamse klei moet je niet kapotmaken, vind ik.

Karel. Ja, natuurlijk. Maar wie in Nederland kent die man? Gelukkig is er nog meer. Veel meer.

Flandrien nummer drie wordt aangesneden en bij mij daardoor ook het academische niveau. Ik merk hoe een Inca-achtige figuur – wellicht een illegale arbeider van de Paasfoor in Oudenaarde – de brasserie binnenschuifelt. ‘De Ronde is een totempaal,’ zeg ik, ingenomen met mijn vondst. Raar hoe hersenen soms werken. ‘Het volk heeft daar behoefte aan, danst er geregeld omheen. Dat creëert sociale identiteit. Vergelijk het met de Superbowl in Amerika. We hebben rituelen nodig, het gaat om liturgie! Wielersport is het communicerende vat van de secularisering.’

Hohoho! Ons huisbier werkt écht. Beter dan epo, staat op onze drankenkaart. Is helemaal waar.

Op het notablokje van mijn interviewer staat het woord ‘totempaal’ genoteerd. Hij is helemaal mee. Ik kom nu echt op dreef. ‘Wellicht is de Ronde ook een variant op de vroegere, heidense equinox-lentefeesten,’ betoog ik met wonderbaarlijke overtuigingskracht. ‘Het knellende, grijze gewaad van de winter wordt afgegooid en de sappen gaan weer vrijelijk stromen. De terugkerende vruchtbaarheid van het land, van het nieuwe leven wordt gevierd. We gaan weer zaaien, poetsen, boenen en fietsen. Deze blijdschap, dit energievertoon culmineert in de Ronde-orgie.’

Gaat erin als zoete koek, ook dankzij een duur woord hier en daar. Se non è vero, è ben trovato, denk ik bij mezelf. Ik heb geen vragen meer nodig nu, in mijn hoofd speelt zich een zichzelf bevruchtend proces af. ‘Het Ronde-verschijnsel is sociale gist geworden,’ hoor ik mezelf verklaren. ‘Een merk ook dat zichzelf verkoopt. De Ronde sijpelt overal door. In het sociale leven, in de commercie, in de kunst. Dat wordt niet geïnstigeerd (van het zelfstandig naamwoord ‘instigatie’), dat voedt zichzelf. Mensen gaan gedichten schrijven en gekke taartjes bakken, in scholen worden kleurwedstrijden gehouden, er worden quizzen, toneelvoorstellingen, tentoonstellingen, modeshows, eetfestijnen en praatavonden georganiseerd. Muziekkorpsen rukken uit, reuzen worden van stal gehaald, standbeelden worden onthuld. Het houdt niet op. Dit hebben we niet meer in de hand. Het is zoals met radioactiviteit. Eens een kritische massa is bereikt, is het proces niet meer tegen te houden.’

Ik voel dat de vergelijking van de Ronde met een op hol geslagen kernreactor een minder goede vondst is. Meteen compenseren. ‘Ach, weet je, misschien gaat het enkel om afleiding, verstrooiing,’ zucht ik. ‘De Ronde is niet meer dan een excuus om eens goed uit de bol te gaan. De grijsheid van alledag ruilen we even in voor een dagje andere dimensie. Even onschuldig vertoeven op planeet Koers, waar we allemaal gelijk zijn en ongevaarlijke onderwerpen als favorietenvoorkeur, parcourskennis en meteorologische implicaties kunnen ventileren. Over geld en vrouwen hebben we het al het gehele jaar door gehad. Leidt alleen maar tot heibel. De Ronde daarentegen is zalige roes: je wordt weer even kind. En niemand die het erg vindt.’

Mijn Nederlandse pennenvriend knikt.

‘Er zijn evolutiebiologen die beweren dat Vlamingen een 24ste chromosomenpaar bezitten,’ geef ik als toemaatje. ‘Het R-chromosoom. Dit moet worden onderzocht. Het zou interessant zijn te weten welke genen daar coderen voor welke eigenschappen.’

‘Dit wordt een mooi artikel,’ zegt mijn verrukte verhoorder.

Ik lees het alvast niet. Straks geloof ik mezelf nog.

 

Dit verhaal is een voorpublicatie uit De Muur 40, die binnenkort verschijnt. Deze editie staat – uiteraard – geheel in het teken van de jubilerende Ronde van Vlaanderen.

Rik Vanwalleghem
Laatste berichten van Rik Vanwalleghem (alles zien)