Op mijn schoenplaatjes schuif ik voorzichtig door het grind. De maat houden gaat moeilijk. Mijn handen liggen op de schouders van een jongen in lederhosen. Hij draagt een grijs jagershoedje. Achter me loopt een meisje in een dirndl en met een strik in het haar. Zelf draag ik een wielertenue en een fietshelm. Uit een bluetoothspeaker schalt schlagermuziek. Een fles schnaps gaat rond. Ik sta bovenop de Feldberg en loop de polonaise. Hoe ben ik hier in hemelsnaam beland?
Een uur eerder fietsen we nog nietsvermoedend over een verlaten bosweg. Met een vriend ben ik op wielrenvakantie in het Zwarte Woud. Het is prachtig: het wemelt van de rustige bosweggetjes, uitgestrekte vergezichten en pittoreske dorpjes. Geen meter is vlak en het asfalt is heerlijk.
Wat ook opvalt: er is bijna geen wielrenner te bekennen. We zijn vrijwel de enige. Nog geen zeventig kilometer verderop, in de Vogezen, fietsen wielertoeristen rijen dik de Planche des Belles Filles en Grand Ballon op. Toegegeven: de Tiergrüble en Schauinsland hebben niet de legendarische status van de cols in de Vogezen, maar qua zwaarte en schoonheid doen de klimmen van het Zwarte Woud absoluut niet onder.
Duitsers fietsen blijkbaar niet. Hoe genieten de mensen hier van hun omgeving?
We klimmen en dalen, passeren dichte bossen en open velden, slingeren door dorpjes en valleien, missen de afslag naar het fietspad, rijden kilometers over de grote weg omdat een halve meter hoge stoeprand de oversteek belet, worden ingehaald door toeterende automobilisten en bereiken uiteindelijk een bescheiden wintersportdorpje, gecentreerd rond een skilift. ‘Zum Feldberg’, wijst een bordje ons de weg.
Dit moet het zijn. Mijn Google-onderzoek voorafgaand aan de vakantie leidde tot een eenduidige conclusie: de Feldberg moet je beklommen hebben. Het is het hoogste punt van het Zwarte Woud en vanaf de top kun je de Alpen zien liggen. Toch lijkt de klim me niet erg geschikt voor wielrenners: het smalle geasfalteerde bergpaadje is bezaaid met wandelaars.
Voorzichtig rijden we omhoog. Je kunt immers niet zomaar naar een berg toe fietsen en dan niet omhoog rijden. ‘Achtung! Entschuldigung!’ roep ik, terwijl ik om de plukjes wandelaars heen slalom.
Na een paar kilometer horen we ineens muziek en gelach. ‘Hey, wir woll’n die Eisbären seh’n’, klinkt vanuit de verte. Mannen- en vrouwenstemmen zingen mee. Als we de bocht om gaan, verschijnt een groep jongeren, op bergschoenen en gehuld in oktoberfestkledij. Ze dragen een gigantische speaker en rugzakken vol blikken pils.
‘Achtung! Enschuldigung!’, roep ik weer. De wandelende feestgangers gaan geamuseerd aan de kant. Om ze snel te passeren, ga ik op de pedalen staan en zet aan. Ze joelen en ik trek nog eens door. Ik heb nog nooit zoveel fans gehad. Met hernieuwde moraal race ik naar boven.
Op de top is het een drukte van jewelste. Omringd door wandelaars leunen we tegen een hek en turen we naar de Alpentoppen in de verte. Tijdens het pellen van een banaantje hoor ik in de verte weer de muziek. Zo te horen hebben ook de feestgangers de top bereikt. Ik herken het nummer: Atemlos durch die Nacht van Helene Fischer. Nog zo’n prachtige Duitse klassieker.
Al snel ontstaat spontaan een polonaise. Blijkbaar is dat niet enkel een Nederlands fenomeen. Vele wandelaars haken aan en ik kan niet achterblijven. Terwijl ik tussen de jolige menigte door het grind schuifel, besef ik het ineens: Duitsers houden helemaal niet van wielrennen, Duitsers houden van bier en schlager.
Een fles schnaps gaat rond. Is dit verstandig als ik nog moet fietsen? Aan de andere kant: me in de lokale cultuur verdiepen is ook belangrijk. Ik pak de fles en neem een flinke slok. Apfelkorn. Lekker. Hoe we straks beneden komen, zien we dan wel weer. Eerst moet ik me focussen op de tekst van het volgende nummer.
‘Ole, ole, ole, dicke Titten, Kartoffelsalat’, zing ik luidkeels mee.